BOEKWIJZER INTERVIEWT ANKE KRANENDONK

 

In 2013 was je twintig jaar schrijfster. Was dat een mooi moment om je debuut te herschrijven?
Ter gelegenheid van mijn twintigjarige jubileum kwam er een schrijversboekje uit waarin ik over al mijn Lemniscaat-boeken vertel. Daardoor ontdekte ik dat Van huilen krijg je dorst niet meer te koop was, terwijl er nog wel vraag naar was. Toen we besloten om het te herdrukken ging ik het natuurlijk teruglezen. Al snel dacht ik: ik wil meer weten. Over de band van Kiet met zijn oom, over de vader van Kiet, die ik in Van huilen krijg je dorst op reis had gestuurd. Ik wilde het een groter boek maken, waarin je nog meer voelt hoe erg het is om iemand te verliezen. Dat is Voetballen in de hemel geworden.

Het boek is een ode aan je ouders, toch?
Ik schreef Van huilen krijg je dorst nadat mijn ouders kort na elkaar aan kanker overleden. De openheid waarmee zij met hun ziekte en naderende dood omgingen, de ruimte die zij de kinderen die door het huis heen liepen gaven, heeft zo’n diepe indruk op me gemaakt dat ik het in een verhaal wilde gieten. Kinderen konden vragen stellen, tekeningen maken. Misschien dat mijn moeder op het allerlaatst, toen mijn vader doodging, af en toe zei: ‘Probeer maar niet te vaak door het huis te rennen, want opa ligt te slapen.’ Mijn vader kreeg op zijn sterfbed mensen vanuit het dorp aan zijn bed die zeiden: ‘Ik kan er met jou over praten, thuis kan ik dat niet.’

Kwam het verdriet om hun overlijden terug toen je het boek ging herschrijven?
Voetballen in de hemel is geen niemendalletje, niet om te lezen en dat was het ook niet om te schrijven. Maar het was niet specifiek dat verdriet dat terugkwam.

In alle jaren daarna heb ik van dichtbij momenten meegemaakt dat dierbaren overleden, of ziek waren en dat maakte het schrijven van Voetballen in de hemel tot een nieuw proces. Joris werd Kiet, een nieuw kind dat ik heb meegenomen in mijn fantasie.

Gelukkig zijn de verdrietige dingen in jouw boeken altijd omgeven door humor. Hoe belangrijk is humor voor je?
Heel belangrijk, ik schrijf geen larmoyante boeken. Humor is het vermogen om te relativeren en dat heb ik mijn hele leven gehad. Het is als een reddingsboei, die je vastgrijpt en waaraan je je kunt vasthouden terwijl je in de zwarte golven ligt te dobberen.

Op de verdrietigste momenten wordt er vaak veel gelachen. Bijvoorbeeld tijdens het schrijven van adressen op de enveloppen voor een overlijdensannonce. Die ontlading zie je altijd en is altijd goed. Hopelijk komen er nooit voorgedrukte stickers op een envelop. Samen rond de tafel zitten schrijven, huilen en lachen, dat maakt de situatie nog enigszins dragelijk.

Ik las ergens dat je je boeken van binnenuit schrijft. Dat lijkt me de ene keer erg leuk, maar soms ook lastig.
Eigenlijk ben ik als schrijfster zoals ik Lynn in de eerste Lynn beschreef: degene die met iedereen meebeweegt. Het is de kern van mijn vak: dat je je zo inleeft in de personages uit je boek, dat je ze wordt.

En dus was ik Kiet én was ik Levy bij het schrijven van Voetballen in de hemel. Toen ik Levy dood moest laten gaan, liep ik de hele tijd weg. Het pad op, de duinen in. Ik dacht: Zal ik hem gewoon beter maken? Kan dit niet anders?
Dat is het rare van schrijver zijn, je bent in je verhaal oppermachtig, en in die zin moet je je professionaliteit ook bewaren. Toch wilde ik het proces van overlijden beschrijven en hoe dat voor een kind is en dus moest ik Levy laten doodgaan, hoe erg ik dat ook vond.
Gelukkig schrijf ik vooral heel veel vrolijke boeken. Bij Kapitein Kees wórd ik Kees die denkt: hóé krijg ik Bas, de hond, dit bootje in. Bij Lynn ben ik Lynn, maar óók haar vriendin Marjorie die naar haar kijkt en denkt: wat een bijdehand kind ben je toch.

Put je veel uit eigen ervaringen?
Ja, maar die zijn gelardeerd met een grote hoop fantasie. Tijdens schoolbezoeken vertel ik wel eens over mijn angsten: zelfs héle dikke dieven kunnen zich door ieniemienieraampjes, kiertjes en brievenbussen naar binnen wringen. Ik zie zo voor me hoe dat gaat.

Daar moeten de kinderen erg om lachen. En dan vertel ik dat ik op een bepaald moment tegen mezelf heb gezegd: ‘Anke, als je deze kant op kunt fantaseren, fantaseer dan ook de andere kant op en duw die dikke dieven allemaal weer terug door het kiepraam.’
Ik merk dat mijn fantasie een onuitputtelijke bron is van waaruit ik steeds weer kan tappen.

Zijn er ook ervaringen waar je niet over schrijft?
Een aantal jaren geleden was mijn ene zoon heel erg ziek en brak mijn andere zoon zijn rug. Dat was allemaal nogal heftig. Het is afschuwelijk om je kind ziek te zien. Je komt in groot drijfzand terecht waarin alle haakjes met het leven en de realiteit loslaten. En dan moesten we ook nog omgaan met mensen die hun mening verkondigden, terwijl ze geen idee hadden wat er gaande was. Die bijvoorbeeld zeiden: ‘Kijk, die mensen kunnen hun kinderen niet opvoeden en fatsoenlijk te eten geven, wat een dikke pummels…’ Terwijl de ene zwaar aan de medicijnen zat en de ander een half jaar niet mocht bewegen vanwege een korset dat hij droeg.

Toen ik in die toestand zat zei ik: ‘Ik ga hier nooit over schrijven, ik hoef die troep nooit meer mee te maken.’ Dat zeg ik wel vaker en uiteindelijk schrijf ik er toch over, en zo zal het hier misschien ook bij gaan. Ik ben met een tweede Daar gaan we weer begonnen, daar past het goed in. Toch heb ik het voor onbepaalde tijd in de kast gelegd…

Er hangt een prachtig gedicht over loslaten in je huis. Helpen je boeken je bij het loslaten van zorgen?
Ik geloof het wel. Dat gedicht is van Lao Tsé, het is al heel oud. Het is een tekst die je elke dag weer kunt lezen. De laatste zin is zo mooi: ‘Loslaten is minder bang zijn en meer liefhebben.’ Dat is niet altijd makkelijk. Over een aantal dingen in de opvoeding van mijn kinderen heb ik me flink zorgen gemaakt. Die zorgen, ze draaien maar rond in je buik en waartoe dienen ze eigenlijk? Dat zijn vragen die je recht in je gezicht geslingerd worden en waar je een bevredigend antwoord op moet zien te vinden.
Nou ja, uiteindelijk gebruik ik het allemaal wel weer in mijn boeken. Op welke manier dan ook.

En zo schrijf je over elk facet van het leven. Het valt me op dat de kinderblik daarbij altijd het uitgangspunt is.
Soms denk ik dat ik kinderen anders zie dan de meeste volwassenen. Neem bijvoorbeeld Kapitein Kees, die op een dag een bootje instapt. Een buitenlandse uitgever vroeg me: ‘Wat is er met zijn thuissituatie aan de hand dat hij wegloopt?’ ‘Wat bedoel je?’ vroeg ik. ‘Hij is gewoon een kind dat op ontdekkingsreis gaat.’
En laatst zei iemand die het boek aan het voorlezen was: ‘Ik ben zo benieuwd wanneer mijn kinderen erachter komen dat Kees iets doet wat hij niet mag.’
Ik heb maar niks gezegd. Je gaat dan zo voorbij aan het wezen van een kind, of zelfs een mens. Een kind wil leren, en het leert door zijn grenzen te verleggen. Dus gaat-ie, in een bootje, op de fiets, of met het vliegtuig.
Maar natuurlijk is het goed als kinderen naar aanleiding van een boek gaan nadenken over wat kan en niet kan, wat mag en niet en waarom.

Was jij ook een kind dat op ontdekkingsreis ging?
Aan de ene kant was ik een echte straatmeid die rondzwierf, een sporter en aan de andere kant kon ik uren knutselen. Ik heb nog een druppelvangertje dat ik met de grootste nauwkeurigheid heb geborduurd en afgewerkt. Achteraf denk ik weleens: had ik dan van te voren mijn handen wel gewassen, want ik kwam waarschijnlijk net uit een boom. Maar het zag er keurig netjes uit.

In alles wat ik deed was ik behoorlijk fanatiek, ik doorleefde de dingen. Dat zorgde er ook voor dat ik veel zag en voelde. Sommige dingen vond ik merkwaardig, al jong zocht ik naar verklaringen en achtergronden.

Een gedeelte van je jeugd beschrijf je in Altijd vrolijk, je debuut voor volwassenen dat sinds vorige week in de boekhandels verkrijgbaar is. Het gaat over de manier waarop je het geloof waarin je opgroeide los hebt gelaten.

Vind je de stap van kinderboeken naar volwassenboeken spannend?
Ja. Maar ik ben vooral heel erg blij met het resultaat. Ik heb er zeventien jaar over gedaan om Altijd vrolijk te schrijven. Nu het in de winkels ligt ben ik voldaan. Vorige week heb ik de hele stapel met verschillende versies van het boek met een grote glimlach in de prullenbak gegooid.

Wanneer besloot je dat je je ervaringen wilde beschrijven in een boek?
Toen ik achter in de dertig was, kwam een herinnering van vroeger steeds vaker terug.

Ik was een jaar of acht en terwijl ik klapstoelen voor een bijeenkomst neerzette, bedacht ik me: Als er iemand is die later over het leven binnen dit geloof kan vertellen, dan ben ik het. Maar net zoals het lang duurde voordat ik uit het geloof kon stappen, duurde het ook lang voor ik erover kon schrijven.

Kun je dat uitleggen?
Ik moest me eerst losweken, afstand creëren en stevigheid ontwikkelen. De paar mensen die Altijd vrolijk nu hebben gelezen, zeggen: ‘Dat is dus een heel eenzame tijd geweest.’

Dat was het.

Hoe vonden je ouders het dat je de gemeenschap verliet?
Mijn moeder had het vermogen om mij te steunen en los te laten. Mijn vader wilde graag zo zijn, maar bij hem voelde het anders. Hij zei dat ik mocht gaan, dat het oké was, maar zo voelde het niet voor mij. Mijn moeder kon benoemen hoe ingewikkeld ze dingen vond.

Ze vroeg me ooit, al lang nadat ik uit de gemeente was gestapt: ‘Wat zijn nu jouw waarden in het leven?’
‘Wil je dat echt weten?’ antwoordde ik, ‘het kan je verdriet doen.’
Waarop zij zei: ‘Ik kan er ook van leren.’
Die liefde en openheid hoop ik mijn hele leven met me mee te dragen.

Loslaten is minder angstig zijn en meer liefhebben…
…en liefhebben is elkaar de ruimte en de tijd geven.

En die wijsheden kun je kwijt in kinderboeken én in een volwassenroman.
Ja hoor, en ook al mijn onwijsheden. Het leven is diep, hoog, breed, klein. Hopelijk net als mijn boeken.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *