BOEKWIJZER INTERVIEWT ROB RUGGENBERG

Rob Ruggenberg | boekwijzer

Uw boeken gaan over vergeten stukken geschiedenis. Hoe komt u op die onderwerpen?
Dat is zo verschillend. De inspiratie voor mijn eerste boek Het verraad van Waterdunen heb ik bijvoorbeeld opgedaan ver voordat ik kinderboekenschrijver werd. In 1992 om precies te zijn. Ik werkte toen voor de krant en was – omdat het 500 jaar geleden was dat Columbus Amerika ontdekte – op zoek naar een relatie tussen de ontdekkingsreiziger en Nederland. Het waren nog gouden tijden bij de krant en ik kreeg weken de tijd om te zoeken in het Archivo General de Indias in Sevilla. Er was niets te vinden, geen letter over Columbus en Nederland. Maar ik vond wel een klein boekje geschreven door een Spaanse sergeant over iets heel anders en dat was goud. Hij ging over de mochileros. Letterlijk vertaald betekent dat woord rugzakdragers; Nederlandse kinderen die door Spanjaarden als slaaf gebruikt werden. Hij schreef daar zulke bijzondere dingen over dat ik geïntrigeerd raakte.

Wat schreef hij?
Dat je moet oppassen voor die Nederlandse mochileros: het lijkt alsof ze goed hun best doen, maar zodra ze de kans krijgen smeren ze hem om zich bij onze tegenstanders, de terroristen (ofwel: de geuzen) te voegen. En dáár worden ze de gevaarlijkste soldaten die we ooit tegen ons gehad hebben.
Die passage zette mij aan het denken en bracht me uiteindelijk tot het schrijven van Het verraad van Waterdunen. Daarin is mijn hoofdpersoon een weggelopen mochilero.

En zo hebben al uw boeken een mooie ontstaansgeschiedenis?
Ze gaan over onderwerpen die je niet in de geschiedenisboeken terugvindt. Ik hou van oude, vergeten boeken en scheepsjournalen. Veel mensen zullen dat saaie kost vinden. Maar ik vind het fijn om ze te lezen op een regenachtige avond bij de open haard.

Zoals het scheepsjournaal van Roggeveen?
Ja, dat leest niemand meer. En zo vernam ik over die vijf weglopers op het eiland Takapoto. In het scheepsjournaal staat daar de punt. Roggeveen gaat ervan uit dat ze het niet zullen overleven en schrijft verder over het vervolg van zijn reis. Die punt, die intrigeert mij. Daar hoort een komma te staan, want hoe gaat het verder met die vijf. Ik ontdekte dat alle geschiedenisboeken – voor zover ze het überhaupt over Roggeveen hebben – daar ook een punt zetten. Maar dat is natuurlijk niet het einde van het verhaal geweest. Dat is het moment dat mijn onderzoek start, dat ik ga kijken hoe ver ik kan komen.

Kunt u me vertellen hoe dat onderzoek gaat?
Ik begin – zoals iedereen – op het internet. Daar vond ik heel weinig, maar stuitte ik wel op een aanwijzing. Een Australische taalgeleerde had jaren geleden in een of ander Nieuw-Zeelands antropologisch tijdschrift geschreven dat er op Takapoto Nederlandse woorden voorkwamen. Toen wist ik dat ik een spoor te pakken had. Dat betekende dat ze er niet vermoord waren, althans niet onmiddellijk. Dat ze in ieder geval lang genoeg geleefd hadden om Nederlandse woorden de taal in te krijgen. Het verhaal ging dus door.

Gaat het dan ook meteen leven?
Ja! Toen ik de historie van de Stille Zuidzee onderzocht en die naast het verslag van Roggeveen legde, speelde de geschiedenis zich bijna voor mijn ogen af. Hoe de bewoners van het eiland Ana’a de omgeving jaren terroriseerden en uitmoordden. Dat heeft anderhalve eeuw geduurd en moet verschrikkelijk zijn geweest. En in díé situatie zijn de vijf achtergebleven.

Samen met uw vrouw Hannie vertrok u zes weken naar Takapoto. Hoe was dat?
Heel bijzonder. Het was wel overleven daar. Het was ontzettend warm, maar we konden niet echt

gaan zwemmen vanwege de haaien. Het omslag van Haaieneiland geeft het licht overdreven weer, maar als je het water in ging, kwamen er binnen een paar minuten van alle kanten vinnen op je af. De bevolking waarschuwde ons: jullie kunnen het water in, jullie kunnen ze door met je vlakke hand op het water te slaan verjagen, maar als ze met te veel zijn moeten jullie wegwezen.

haaien | boekwijzer

Durfden jullie dat aan?
Nou, Hannie is één keer gaan zwemmen en daarna nooit meer. Ze vond het niks. Het is ook een beetje eng. De eerste keer dat ik ging, was ik alleen. Binnen no time cirkelden er vier haaien om me heen. Ze kwamen echt dichtbij en in heel ondiep water, ik kon geen kant op. Dat was het enge! En ik wilde juist niet bang zijn, want ze hadden ons verteld dat je hart harder gaat kloppen als je bang bent en dat de haaien daarop afkomen.

Hebt u daar veel geschreven?
Het boek schreef ik daar niet, maar wel een aantal episodes. We maakten mee hoe het er ’s ochtends uitzag. Hoe de mist over de lagune hing. Hoe het avondrood, of de komst van slecht weer eruitzag. Het verhaal groeide daar, ging daar leven. Ook door wat we meemaakten met de bewoners. De gigantische krab uit het boek hebben we echt gezien. En op een avond toen we bij een gezin aan het eten waren kwam er een oude schildpad aanlopen. Ze vertelden dat hij al jaren elke avond een hapje kwam halen. Zo ontdekten we ook dat die dieren een heilige status hebben.

Zijn er veel verhalen die toch bij de punt stoppen?
Dat gebeurt ook. Ik ben nu met drie verhalen bezig en één ervan heeft echt het risico dat het stopt. Dan levert het onderzoek niet het verhaal op waarvan ik dacht dat het erin zat. Het speelt zich af op Sri Lanka, vier eeuwen geleden. Hoewel ik denk dat ik iets moois te pakken heb, vang ik tot nu toe nul op rekest. Dan moet ik er op een gegeven moment een punt achter zetten.

Het verhaal kan niet doorgaan in uw fantasie?
Nee, dan vind ik het niet leuk meer. Het moet echt zijn. Soms denken mensen dat ik het boek al lang in mijn hoofd heb, maar dat is niet zo. Ik heb het vaag in mijn hoofd. Maar de rest ontstaat tijdens het onderzoek, of ter plekke. Ik moet het zien en voelen.

Waar komt die belangstelling voor geschiedenis vandaan?
Het heeft veel te maken met de reizen die ik als journalist heb gemaakt. Overal ter wereld, op de gekste plekken en veel vaker dan ik had verwacht kwam ik de Nederlanders tegen. Dat is me gaan fascineren. Met name de zeventiende eeuw waarin Nederland in korte tijd uitgroeide van een klein suf landje tot een wereldmacht. Schippers die het ene moment nog te benauwd waren om de Noordzee over te steken, vond je tien jaar later in Japen.

Als ik dan weer op zo’n Nederlands fort stuitte in Japan, of in Thailand dacht ik vooral: hoe keken de bewoners van dit land naar ons? Hoe hebben die mensen het beleefd dat er opeens een schip met zo’n rood-wit-blauw vlaggetje binnen kwam varen? 
De bibliotheek staat vol met scheepsjournalen van onze ervaringen, maar als je wilt weten hoe zij naar ons keken is er bijna niks te vinden. Ik vind het leuk om er tijd en moeite in te steken om dat uit te zoeken.

U bent zelf ook een Nederlander. Dus hoe doet u dat?
Om te beginnen vind ik dat ik er moet zijn. Neem nu Sakura uit De Boogschutter van Hirado. Ik kon me vanaf hier onmogelijk verplaatsen in het hoofd van dat Japanse meisje. Ik had contact nodig met Japanse jongeren, moest tijd met hen doorbrengen. Samen met Hannie ben ik zes weken naar Japan gegaan. Ik had het geluk dat een van de meisjes die ik daar leerde kennen – ook nog eens kampioene boogschieten – graag een keer naar Nederland wilde komen. Zij heeft een maand bij ons gewoond. Overdag lieten wij haar Nederland zien en ’s avonds zat ze naast me als ik schreef. Ik kon haar alles vragen: Hoe zou je je voelen? Wat zou jij denken? Hoe zou jij reageren? Vaak waren haar antwoorden compleet anders dan ik verwachtte.

In welke zin?
Wreed bijvoorbeeld. Er zit een gruwelijke scène in het boek waarin een pols wordt doorgesneden. Toen ik tegen haar zei dat ik dat niet kon opschrijven, dat de Nederlandse kinderen dat niet zouden pikken zei ze: ‘Je móét het zo schrijven, want dát is zoals het in Japan zou gebeuren.’ Ze adviseerde me om naar Japanse kinderfilms te kijken. We wisten niet wat we zagen. In al die films wordt wel een kop afgehakt, ook in die voor kinderen van vier jaar. Die wreedheid moest uiteindelijk ook in het boek terechtkomen. Evenals het contrast daarvan met de verfijnde, prachtige, bijna etherisch mooie Japanse samenleving.

zwarteparels-klein | boekwijzerEn die reizen maakt u samen met uw vrouw Hannie. Zijn jullie al lang samen?
Als journalist heb ik ook veel gereisd, maar toen kon Hannie bijna nooit mee omdat ze ook gewoon werkte. Nu is ze met pensioen en reizen we samen. Het is fijn, we hebben steun aan elkaar. Twee zien meer dan één en het is fijn om er samen over te kunnen praten. Op Takapoto waren we veertig jaar getrouwd. Ik heb de allerlaatste zwarte parelvisser van het eiland gevraagd om parels voor me op te duiken. Zelf had ik het ook geprobeerd, maar er zat nooit wat in. Hij kwam terug met een stuk of tien van die grote schelpen. In vijf vond hij een zwarte parel. Vier daarvan zitten aan de armband die Hannie nu om heeft. Ze poetsen ze ook vaak op, maar dat wilde Hannie niet. Deze komen ongeveer zo uit de oester.

Het idee om kinderboeken te gaan schrijven, was dat een sprong in het diepe, of een diepe wens?
Het was al heel lang een diepe wens. Toen ik Hannie leerde kennen, heb ik haar al eens gezegd dat ik ooit een kinderboek wilde schrijven. Door mijn journalistieke werk is het er lang niet van gekomen. Maar op een gegeven moment, rond de jaren negentig, kwam er een omslag. Ik raakte een beetje uitgekeken op volwassenen. Ik had het gevoel dat Nederland begon te veranderen. Ik werkte voor een krant die elke dag vier pagina’s buitenland en één pagina economie had gehad. Dat begon om te draaien. Tegenwoordig heeft de krant vier pagina’s economie en één pagina buitenland. Ik had het gevoel dat we gefixeerd raakten op geld, huizen, auto’s, gadgets. De belangstelling ging steeds minder naar het buitenland, naar ander culturen.

En daar voelde u u niet in thuis?
Nee, geld interesseert me niet. Dat klinkt misschien gek, maar ik vind geld volkomen oninteressant. Het is fijn dat ik wat heb, maar ik ga geen moeite doen om meer te verdienen. Mensen die hun hele leven bezig zijn met rijk worden, kunnen me niet boeien, evenmin als hun huizen en hobby’s.

Ik raakte dus uitgekeken op die volwassenen. Had het gevoel dat ik de verhalen die ik wilde schrijven niet meer kwijt kon. Zo kwam ik terug bij de wens om een kinderboek te schrijven, want kinderen hebben wel nog de grote nieuwsgierigheid naar de wereld om ons heen.

Of de wereld van vroeger?
Ik vertelde al waarom delen van de geschiedenis me zo fascineren, maar er is nog een andere reden dat ik over mensen schrijf die vroeger geleefd hebben.

Als journalist ben ik veel in conflictgebieden geweest. Ik heb nogal wat oorlog, ellende en honger gezien. Met name ook met kinderen. Daar kon ik soms over schrijven voor de krant, maar vaak ook niet. Veel van die dingen zijn in mijn hoofd blijven zitten. Ik wilde ze eruit schrijven, maar dat lukte me niet. Op de een of andere manier kon ik niet in de huid gaan zitten van het jongetje dat ik in Ethiopië langs de weg zag liggen, met een gier ernaast, die was doodgegaan van de honger. Of in de huid van dat meisje in Thailand dat werd verkocht aan de hoogst biedende. Of in die van de jeugdbende uit Rio de Janeiro die werd uitgemoord door de politie. Opgeruimd staat netjes, zo lieten ze me dat zien. Jongens van een jaar of twaalf, ze vormden een vreselijke bende, maar het was hun manier om in leven te blijven. Het waren afgrijselijke dingen waar ik niet over kon schrijven. Het kwam te dichtbij.
Tot ik die verhalen vierhonderd jaar terug in de tijd plaatste, toen lukte het me wel. Uiteindelijk zijn het dezelfde ervaringen. Ik schrijf historisch, maar de gevoelens en zelfs de gebeurtenissen zijn universeel en van alle tijden. Mijn hoofdpersonen hadden ook nu kunnen leven en lijken allemaal op elkaar.

In welke zin lijken ze op elkaar?
Dat heeft te maken met een monumentje vlak achter mijn huis dat ons herinnert aan een Amerikaanse soldaat die daar in september ’44 is gesneuveld.

Amerikanen en Duitsers lagen wekenlang tegenover elkaar in linies. De sporen kun je nog zien in het veld. Op een bepaald moment sloeg een granaat een gat aan de Amerikaanse kant. Zeven gewonde Amerikaanse soldaten verschuilden zich daarin. Onder hen een jongen met allebei zijn handen in het verband: Joe Mann. Hij was net achttien geworden. Iets later zag hij een granaat in het gat waar hij en zijn maten zich in verschuilden terechtkomen. De anderen waren bewusteloos of te gewond om iets te doen. Joe had allebei zijn handen in het verband dus kon hem niet teruggooien. Hij wierp zich ruggelings op de granaat. Hij overleed, maar die andere zes leefden nog. Nog elk jaar komen de kinderen en kleinkinderen van de overlevenden naar het monument.
Het heeft mij altijd geïntrigeerd. Hoe kun je als jongen van achttien in een paar seconden tijd zo’n beslissing nemen. Voor de krant mocht ik op onderzoek uit. Ik ben naar Amerika gegaan, naar het dorpje waar hij vandaan kwam om in contact te komen met mensen die hem hadden gekend. Hoe was hij vroeger? Kon je al aan hem zien dat hij een held zou worden? Wat bleek… Joe was een doodgewone jongen. Niets wat hem boven de massa verhief. Net zo gewoon als wij allemaal.
Ik geloof dat er iets in ons allemaal schuilt. Maar wat zijn de omstandigheden die nodig zijn om in ons zoiets naar boven te brengen? Daar schrijf ik over. Zulke kinderen.

Kinderen van vroeger, maar eigenlijk van alle tijden…
Het verhaal over Joe Mann is ook niet alleen maar van lang geleden. Het heeft zich een paar dagen voor de aanslagen in Parijs ook in Beiroet afgespeeld. Een vader van twee kinderen heeft zich daar op een zelfmoordterrorist geworpen en zo velen gered.

De dag dat er in Nederland om twaalf uur een moment stilte werd gevraagd voor de slachtoffers van Parijs, zat ik met een vmbo klas in de OBA. In die klas kenden ze het verhaal over Beiroet vrijwel allemaal. Op het moment dat het woord Beiroet viel, gingen ze rechtop zitten. We hebben de minuut stilte ook opgedragen aan Beiroet. Ze waren allemaal doodstil. En het waren praatjesmakers hoor. Geweldig was dat.

Mogen we op nog veel meer boeken met zulke kinderen hopen?
Ik mag het eigenlijk niet zeggen van Hannie, maar ik ben negenenzestig en ik doe ongeveer tweeëneenhalf à drie jaar over een boek. Dus hoeveel kan ik er nog schrijven? Ik heb er zes en zou er in het totaal tien willen schrijven. Dan moet ik wel opschieten, want ik wil eigenlijk niet meer schrijven als ik tachtig ben. Ik ben bang dat ik dan geen contact meer kan leggen met de kinderen. Nu lukt het me nog goed om hun vertrouwen te winnen, grapjes te maken, met ze te praten. Maar als ik tachtig ben…

Ik zie Hannie lachen. Volgens haar zegt leeftijd in uw geval niet zo veel?
Volgens Hannie blijf ik een klein jongetje. Een ondeugend jongetje.

Ze zeggen weleens dat elk mens een eeuwige leeftijd heeft. Bij mij zou dat veertien zijn. Zo voel ik me gelukkig nog vaak…

2 reacties op “Boekwijzer interviewt Rob Ruggenberg

  1. Pingback: De boekwijzer-tipt-tafel (voorjaar 2017) – Boekwijzer

  2. Pingback: De boekwijzer-tipt-tafel (zomer 2017) – Boekwijzer

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *