BOEKWIJZER INTERVIEWT JAN TERLOUW

Jan Terlouw 4 mei | boekwijzer

©Ilvy Njiokiktjien

Door het landelijke initiatief Geef Mij Maar Een Boek ligt uw Oorlogswinter vanaf 20 februari voor één euro in de boekhandels. Hoe vindt u dat?
Met een eerste oplage van 250.000 boeken, het is fantastisch!

Ik heb het altijd belangrijk gevonden dat jonge mensen in staat worden gesteld om te lezen. In 2014 vertelde ik in mijn 4 mei-voordracht dat ik niet weet hoeveel kinderen er zijn op de wereld die geen of bijna geen onderwijs krijgen, maar dat het er zeer veel zijn. Analfabetisme is onwenselijk, onrechtvaardig en ook gevaarlijk. Datzelfde geldt voor het ontbreken van boeken in een kinderleven. Toen Stichting Lezen – waarvan ik de eerste voorzitter was – vijfentwintig jaar bestond, hield een Amerikaanse onderzoeker een lezing waarin hij vertelde dat kinderen die veel lezen eigenlijk álles beter kunnen. Tot sport aan toe. Elk kind zou toegang moeten hebben tot goede boeken. Dit initiatief draagt dat uit. Daar kan ik alleen maar achter staan.

Oorlogswinter (oude cover) | boekwijzerAls u zelf had mogen kiezen, had u dan ook voor Oorlogswinter gekozen?
Ik denk het wel, voor dit project is Oorlogswinter het toegankelijkst. Het is ook mijn meest autobiografische boek. Ik ben ervan overtuigd dat ik ben wie ik ben door die oorlog. Ik maakte dingen mee die ik als kind niet mee hoorde te maken. Door mijn ervaringen heb ik mezelf als voorbeeld voor Michiel kunnen stellen. Bijna alles uit dat boek is echt gebeurd.
Zoals het veer waar Duitsers dagelijks thee moesten drinken bij de barones… In het echt woonde er geen barones, maar er werd wel theegedronken zodat dat veer een half uur onbewaakt was. Of Dirk, de jongen die het distributiekantoor overvalt, dat was een jongen die ik heel goed kende. Zijn verhaal heeft hij me na de oorlog verteld. Hij liep nog mank van zijn kapotgeslagen tenen. En Schafter, die het hele boek door verdacht is en uiteindelijk onderduikers in zijn huis blijkt te hebben. Die bestond, ik zie hem nog voor me. Ik wantrouwde die man. Tot in mei ’45 bleek dat hij joden in huis had.

De lezer proeft dat het echt is, maakt dat het boek zo’n succes?
Dat het een bestseller werd, was een grote verrassing voor me. Er zijn zoveel oorlogsboeken, dacht ik. Tot mijn stomme verbazing kreeg Oorlogswinter een Gouden Griffel. Misschien maakt de authenticiteit inderdaad voelbaar hoe diep de dingen die gebeurden hebben ingegrepen. De gevoelens uit het boek zijn echt. We woonden de eerste jaren van de oorlog maar acht kilometer van Putten, waar in 1944 al die mannen zijn weggevoerd en hun huizen in brand zijn gestoken omdat er een officier van de Wehrmacht was neergeschoten. Het nemen van gijzelaars hing ons voortdurend boven het hoofd. Mijn vader werd ook een paar keer meegenomen, bijvoorbeeld om de dag erna aan de IJssel te gaan graven. We wísten: als er vanavond iets gebeurt, schieten ze hem en andere notabelen dood.

Oorlogswinter was voor mij de eerste kennismaking met de wreedheid van de Tweede Wereldoorlog…
Ik was een keer bij Matthijs van Nieuwkerk. Hij vertelde me dat hij nog jaren nadat hij Oorlogswinter had gelezen tijdens de minuut stilte op 4 mei aan het fusilleren van de vader van Michiel moest denken. Dat trof me.

Ik wilde een zo eerlijk mogelijk boek schrijven en daarom moest dit erin. Ik wilde absoluut niet dat kinderen als ze het boek uit hadden zouden denken: wat jammer dat ik er niet bij was. Diep in mijn hart vond ik het op 10 mei 1940, toen we overvallen werden door het Duitse leger, ook spannend. Dat duurde niet lang. Toen ik hoorde van de eerste jongen die was doodgeschoten op de Grebbeberg, was dat er snel af.

Het boek is ook eerlijk over de tegenstrijdige gevoelens waar Michiel mee te maken krijgt. De lijn tussen goed en slecht is soms dun.
Zo was het ook echt. Het broertje van Michiel wordt uit de dakgoot gered door een Duitser. Er waren ook edelmoedige Duitsers. Niet iedereen kan slecht zijn, of goed.

Ik herinner me heel sterk dat we al na een paar maanden in de oorlog inkwartiering kregen. In de pastorie werden twee kamers gevorderd, voor twee officieren. De ene zat strak in het pak, met een platte pet en zo’n nazi-gezicht. Daar kon je een hekel aan hebben! Maar die andere… Foto’s van zijn kinderen, snoep voor ons. Een aardige man. Ik moet hem haten, dacht ik. Wat is dat moeilijk!

U zegt dat u bent geworden wie u bent door de oorlog. Waarin uit zich dat het meest?
Misschien wel in mijn onafhankelijkheid. Mijn ouders hebben me altijd zeer vertrouwd, maar daarin speelt de oorlog toch ook een grote rol. Ik werd in een sneltreinvaart volwassen. Het klinkt een beetje gek, maar mijn vader zei al vanaf dat ik tien was tegen de andere kinderen: ‘Vraag maar aan Jan.’
In de oorlog werd ik al gauw aan mezelf overgelaten. Vooral het laatste jaar ging ik helemaal mijn eigen gang. Ik kon niet meer naar school en was de hele dag in de weer met het repareren van karretjes van hongerlijdende stedelingen die langs kwamen en het verzamelen van eten. Soms bleef ik een paar nachten weg. Dan had ik hoogstens tegen mijn ouders gezegd dat ik misschien niet thuis zou komen. Zij berustten daarin.

Was dat niet moeilijk?
Het was lastiger dat ik daarna weer kind moest worden. Sterker, als ik terugkijk vind ik dat de moeilijkste jaren van mijn leven. Ik moest weer naar school, huiswerk maken, negen uur thuis zijn. Ik ben niet rebels, dus het ging wel, maar ik was blij dat ik zeventien werd en uit mocht vliegen naar Utrecht. Dat ik kon gaan studeren en mijn onafhankelijkheid terugkreeg.

Hebt u ook veel van uzelf in de personages uit uw andere boeken gestopt?
Alexandra zegt altijd: ‘Alle personages uit je boeken, ook de bijfiguren, hebben iets van jezelf.’ Dat zal ongetwijfeld zo zijn. Ik denk dat ze sterk doen, wat ik zelf zou doen. Tijdens het schrijven bedenk ik ook wat ik zelf zou willen lezen. En ík vind het nu eenmaal vervelend als iemand bij de pakken neerzit. Ik weet wel dat dat maar de helft van het leven is. En gelukkig zijn er andere schrijvers die de mensen beschrijven die het niet redden, maar dat is niet aan mij besteed. Ik heb geen zin om dat mijn lezers aan te doen, omdat ik zelf geen zin heb om dat te lezen.

Doorzetten en proberen dus. Wat vindt u een andere belangrijke eigenschap?
Misschien wel dat je jezelf moet toestaan om te twijfelen. Je moet het niet erg vinden dat je sommige dingen niet zult weten, een beetje houden van het mysterie. Dan kun je met een zekere rust leven. Ik heb in de natuurkunde toch ook ervaren hoe het is om diep door te dringen in wonderbaarlijke verschijnselen van de natuur en daar een verklaring voor te vinden. Dat is mooi, want je zoekt naar de waarheid, maar het is ook een klein beetje het verlies van iets moois: van mysterie… Dat je dan weet
hoe het werkt. Zo simpel is het eigenlijk.

Hoed u voor mensen die iets zeker weten… Hebt u dat in uw opvoeding ook meegekregen?
Als mijn vader op de preekstoel stond, was hij een overtuigd calvinist, maar thuis kon ik alles tegen hem zeggen en alles aan hem vragen. Ook over het geloof. ‘Vader, hoe kan God nou goed zijn, als je ziet wat er allemaal gebeurd is in de concentratiekampen?’ Dan zei hij niet: ‘Foei toch jongen, lees de bijbel, ga op je knieën, ga bidden.’ Nee, hij zei: ‘Dat begrijp ik toch ook niet. Dat zijn de raadselen van het leven.’ Het heeft ervoor gezorgd dat ik geen afkeer van het geloof heb gekregen. Ik ben een volstrekte agnost, maar ik begrijp best dat het sommige mensen niet kan schelen of het waar is of niet, dat ze er troost in vinden.

Een andere eigenschap die bijna al uw personages hebben: een positieve aard.
Ja! Die heb ik ook. Hoewel ik in mijn analyses eigenlijk altijd tot negatieve conclusies kom. Als ik kijk naar de wapenhandel, naar het klimaat, is er dan hoop voor de mensheid? Nou, niet veel hoor. Maar dat botst met mijn aard, want die is optimistisch. Het helpt om te blijven geloven dat er een oplossing is, dat het goed kan komen. Anders zit je bij de pakken neer. Als ik nuchter analyseer kom ik tot andere conclusies, maar toch blijf ik proberen.

Koning van Katoren (origineel omslag) | boekwijzerDat doet me denken aan Stach. Uw vrouw Alexandra vertelde me dat Koning van Katoren haar lievelingsboek is. Als ik me niet vergis hebben we het aan haar te danken dat u bent gaan schrijven.
Zij heeft zo’n grote bijdrage geleverd. Als ik deze vrouw niet had, had ik waarschijnlijk nooit geschreven. Dan had ik niet eens bedacht dat ik kon schrijven.
Ik heb dertien jaar kernfusie-onderzoek gedaan. Daarna ben ik de politiek in gegaan. Ik ben een natuurwetenschapper en een politicus. Nooit heeft er één haar op mijn hoofd gedacht dat ik zou gaan schrijven. Ik schreef geen dagboeken, ik hield niet eens van schrijven.

Waar ik wel van hield was van verhalen. Toen we kinderen kregen, ontdekte ik al gauw de enorme kracht van het verhaal. Dat is zo’n prachtig middel in de opvoeding, in het je kinderen tot discussie brengen. Vanaf dat de oudste twee jaar was, vertelde ik iedere avond een zelfbedacht verhaal, tien jaar lang. Op den duur was ‘het verhaal’ voor hen een verworven recht.
Alexandra zei vaak: ‘Doe er toch wat mee!’ Maar ik dacht er niet over. Uiteindelijk heeft ze me overgehaald zes verhalen op te schrijven, over oom Willibrord, en die heeft ze opgestuurd naar Van Holkema & Warendorf waar Paul Biegel toen adviseur was. ‘Het zijn prachtige verhalen,’ zei hij, ‘maar wat moet ik met zes losse verhalen van een onbekende man? Doe twee dingen: maak er een boek van en schrijf nog een boek.’ Dat heb ik gedaan.

Pjotr (origineel omslag) | boekwijzerToen hebt u Pjotr geschreven?
Ik was op een grote conferentie in Novosibirsk geweest, midden in Siberië. Het was in de tijd van Chroesjtsjov. We waren onder de controle van Intourist, in die tijd de enige reisorganisatie die buitenlandse toeristen in de Sovjet-Unie mocht opvangen, op voorwaarde van grondige controles. Maar daar diep in Siberië leken de regels van ze af te vallen. De mensen daar vonden het fantastisch, die paar honderd buitenlanders uit het vrije Westen. Ze hadden speciaal voor ons een café omgebouwd tot nachtclub en die de naam “De Integraal’ gegeven. Ik heb daar een paar zeer interessante en in zekere zin feestelijke weken doorgebracht.. Toen ik terugkwam ben ik over Pjotr gaan vertellen.

U lijkt zelf nog steeds verbaasd dat dat lukte.
Weet je dat ik geen idee heb hoe het schrijfproces werkt. Deze voorgeschiedenis laat dat hopelijk ook zien. Tot op de dag van vandaag geloof ik helemaal niet dat ik een schrijver ben. Dat klinkt misschien een beetje overdreven als je zoveel boeken hebt geschreven, maar dat gevoel heb ik echt. Toen ik ging schrijven, was dat zonder enige verwachting. Tot mijn stomme verbazing werden het bestsellers. Die verbazing is eigenlijk nooit van me afgevallen.

Het verhaal komt vervolgens vanzelf?
Gek genoeg wel. Ik maak geen schema’s, ik bedenk niet hoe het moet aflopen. Ik begin gewoon te schrijven en denk alleen maar aan mijn thema. De structuur komt intuïtief.

Ik denk dat die intuïtie door twee dingen is gevoed. Door het tien jaar oefenen met fantasie via het vertellen van verhalen aan mijn kinderen én door mijn natuurwetenschappelijke analytische denkwijze. Zoiets moet het zijn.

Wat komt bij u eerder, het thema of het verhaal?
Het thema. Dat dringt zich aan me op, of dient zich aan door iets wat me overkomt. Bij Pjotr was dat mijn reis naar Siberië en zo ging het door. Bij Gevangenis met een open deur bijvoorbeeld, werd een van onze dochters benaderd door een sekte. Ze is daar nooit op ingegaan, maar ik realiseerde me – doordat het zo dichtbij kwam – dat ze in een periode van haar leven zat waarin ze zomaar slachtoffer had kunnen worden als ze minder sterk in haar schoenen had gestaan. Daar denk ik dan een jaar over na. Alleen maar over dat thema, niet over het verhaal. Hoe kan ik mijn lezers waarschuwen? Als ik weet wat ik wil zeggen en welke vragen ik wil oproepen, begin ik te schrijven.

Uw vader was dominee en een echte verhalenverteller. Zit het bij u niet ook gewoon in de genen?
Het scheelt misschien wel dat ik ben opgegroeid met een vader met prachtig taalgebruik. Het woordje ‘eh’ kende hij niet. Mijn vader verzon geen verhalen, maar vertelde zijn belevenissen wel op een beeldende, humoristische manier. Bijvoorbeeld: stel dat hij een weekend weg was geweest, omdat hij had moeten preken in Zeeuws-Vlaanderen en wij hem vroegen hoe het was geweest zei hij niet dat de trein vertraging had gehad of iets dergelijks, maar eerder: ‘Ik kwam aan in Vlissingen en werd opgewacht door de vrouw van de godsdienstonderwijzer. Ze had een druppel aan haar neus. Die is er het hele weekend niet afgegaan.’ Zoiets…

Ik kan me voorstellen dat u – door uw kinderen – ook al snel oog had voor de luisteraar.
Het begon simpel, voor een kind van twee is ieder verhaaltje mooi, maar ik moest steeds meer mijn best doen om ze erbij te houden. Door hun kinderoogjes zag ik wat er moest gebeuren. Dat het te zielig werd, of spannender moest. De luisteraar is net zo belangrijk als de verteller, ze horen bij elkaar. Als ik een boek schrijf, zie ik mijn lezers voor me. Hoe kan ik hen boeien? Ik ben gevoelig voor publiek. Alexandra wil altijd graag dat ik oefen als ik iets ga opvoeren, als we werken aan toneelvoorstellingen. Maar ik ben daar slecht in. Als ik het hier in de kamer doe, wordt het helemaal niks. Heb ik driehonderd mensen voor me? Dan gaat het aan. Dan wordt het meteen beter.

Was het ook door de kinderen dat het jeugdboeken werden?
Een mens ontwikkelt slagzinnen, een van die van mij is: Alles wat je niet aan een kind van dertien kunt uitleggen, begrijp je zelf niet. Ook de relativiteitstheorie, ook de kwantummechanica. Ik heb van ’60 tot ’62 in Massachusetts aan het MIT gewerkt, een van de beste universiteiten van Amerika, van de wereld. Daar kwam iedere donderdag om vier uur een wereldberoemdheid uit de natuurwetenschappen spreken. Het viel me altijd op hoe eenvoudig zij vertelden. Dat kwam doordat ze de materie écht snapten.

Bij het vertellen van verhalen, maar ook in de politiek heb ik mezelf altijd de vraag gesteld: waar gaat dit nu eigenlijk over. Ik ging pas het debat aan als ik wist wat de essentie was. Ik ging pas schrijven als ik het thema helemaal had doorgedacht.

Het zijn grote stappen geweest. Van research naar de politiek en de schrijverij.
Na dertien jaar research – ik was tweede helft dertig – vroeg ik me af of ik dit de rest van mijn leven wilde doen. En zo niet, wat ik dan kon. Niet veel, was de conclusie. Ik was bezig geweest op een heel specialistisch kernfusie-researchterrein. De wereld erbuiten kende ik niet. Ik was nooit directeur van een fabriek geweest, of van een school. Toen bedacht ik dat er twee dingen zijn waar je geen diploma voor hoeft te hebben: voor de politiek en voor het schrijversvak.

Veel boeken schreef u in de tijd dat u in de Tweede Kamer zat. Hoe deed u dat?
Ik schreef in het zomerreces en een klein beetje met Kerstmis. Omdat ik het altijd zo druk had, kon ik het me niet veroorloven om geen inspiratie te hebben. Dat is tot de dag van vandaag zo. Geen inspiratie? Kom jochie, hup! Je hebt nu twee uur, je hebt het maar te hebben. In die periodes schreef ik als een razende een boek.

Oosterschelde windkracht 10 (origineel omslag) | boekwijzerHebt u ook weleens een dilemma van u afgeschreven?
Ik hoor regelmatig dat het bij mensen zo werkt, maar heb dat zelf in de basis nooit zo gevoeld. Tót ik met de Oosterschelde te maken kreeg. Het ging me zeer na aan het hart dat de Oosterschelde open zou blijven. Met een groepje progressieve Kamerleden heb ik alles ingezet wat binnen de wettelijke middelen mogelijk was om het kabinet daartoe te krijgen. Zeuren, vragen, studiecommissies, aan de interruptiemicrofoon… Uiteindelijk hebben we met een kabinetscrisis gedreigd: als de Oosterschelde niet openblijft, valt het kabinet. Onder die druk ging het kabinet en ook de Tweede Kamer overstag.

Daarna dacht ik: wat heb ik eigenlijk gedaan? Ik heb als democraat – weliswaar met toegestane middelen, maar toch – meegewerkt aan een beslissing waarvan ik wist dat er geen meerderheid voor was. Kan ik dat voor mezelf verantwoorden?

Dus bent u Oosterschelde windkracht 10 gaan schrijven?
Ja, ik ben gaan onderzoeken of ik het van me af kon schrijven en ja, het werkte. Toen het boek af was, was ik het kwijt en nam ik mezelf niks meer kwalijk. Kon ik zeggen: als je wilt weten waarom ik het gedaan heb, moet je het boek maar lezen.

Verder heb ik bijna altijd een thema beschreven dat op mijn pad kwam. Niet iets wat zozeer diep in mijn eigen ziel greep. Behalve Oorlogswinter misschien. Al kwam dat meer doordat onze kinderen de leeftijd bereikten die wij hadden in die laatste oorlogswinter. En vragen gingen stellen over hoe het was geweest. Daardoor dacht ik: er zullen wel meer kinderen zijn van die leeftijd die deze vragen hebben en toen heb ik geprobeerd er een boek over te schrijven.

De kloof (origineel omslag) | boekwijzerPolitiek bleek een bron van inspiratie, ook nadat u de Kamer verliet. Meteen daarna schreef u mijn lievelingsboek: De kloof. Kunt u daar wat meer over vertellen?
Het was de winter van ’83. Ik was gestopt in Den Haag en had een paar maanden voordat ik met een nieuwe baan zou beginnen. Ik wou de publiciteit even ontlopen. In de politiek moet je bekend zijn, maar als je eruit bent is die bekendheid een stuk minder prettig. Ik kon die winter een huisje lenen van mensen in Saint-Tropez. Het lag hoog aan een steile rotswand en er was niemand. De perfecte plek voor een verhaal.

Wat heb ik nu overgehouden aan de politiek dat ik verkeerd vind, dacht ik? Dat we zéggen dat we dingen willen oplossen en het niet doen, omdat we het éígenlijk niet willen. Dat thema plus die steile rotswand zetten me aan het schrijven. Het resultaat was De kloof. Misschien is dat ook wel mijn lievelingsboek.

De thema’s zijn vaak nog net zo actueel als in de tijd dat u de boeken schreef…
Wat misschien de kracht van de boeken is, of de reden dat ze vooralsnog – behalve in taalgebruik – niet verouderen, is dat ik altijd eerst grondig heb onderzocht waar het thema waar ik over wilde gaan schrijven over ging. Wat is hiervan nu het diepste probleem? De reden dat juist die thema’s zich aan me opdrongen had er waarschijnlijk mee te maken dat zij tijdloos zijn. Dat daaruit vragen ontstaan waar nooit een oplossing voor zal zijn, maar die je je wel altijd moet blijven stellen. Die je opnieuw moeten besluipen.

Daardoor blijft de boodschap belangrijk. In mijn ogen niet alleen voor kinderen.
Het zijn meer jeugdboeken dan kinderboeken, en stiekem heb ik ze ook voor hun ouders geschreven. Mijn moeder zei al toen ik heel klein was dat ik een pedagogisch complex had, omdat ik blijkbaar altijd dingen aan het uitleggen was. Ik heb zelf altijd geprobeerd om degene aan wie ik iets uitleg er deel van te laten zijn. Niet alleen maar de leraar en de leerling. Er moet een wisselwerking zijn. Dat heb ik ook geleerd van de verhalenvertellerij. Een roman is wat anders dan een leerboek. In een leerboek is er een probleem en een antwoord. In een roman is er een probleem en geen antwoord, maar vragen. Dat is wat anders. Je moet dus niet te uitleggerig zijn, maar wel het probleem stellen in samenspraak met je toehoorder. Ook met de lezer die je niet kent. Ik denk dat ik er zo ongeveer tegenaan kijk.

Briefgeheim | boelwijzerIn die zin is Briefgeheim misschien net anders. Dat vind ik uw spannendste boek, maar daarin voert het thema minder de boventoon.
Toen ik Briefgeheim schreef, brachten we twee weken door in ons huisje aan zee. Ik had het eindelijk eens wat rustiger en kon mee. Maar om nou veertien dagen op het strand te gaan zitten… De eerste dag schreef ik het begin van Briefgeheim. Mijn kinderen hadden het natuurlijk niet leuk gevonden dat ik niet mee was gegaan naar het strand, maar nadat ik ze het eerste hoofdstuk ’s avonds voorlas – over Eva, die een nacht wegblijft om haar ouders te straffen voor hun geruzie en opeens verdwijnt – mócht ik niet eens meer mee. Ik móést doorschrijven en elke avond voorlezen. Iedereen was vreselijk bezorgd of het wel goed zou komen met Eva. Ik zelf ook trouwens. Wil je geloven dat ik zelf ook geen idee had waar ze was? Maar toen we naar huis gingen was het boek af en was het goedgekomen.

U bent nu vierentachtig, doet nog zo veel en staat midden in het leven. Als u terugkijkt naar de jaren die zijn geweest, wat ziet u dan?
Dat er een prachtig en veelzijdig leven achter me ligt. Een leven waarin ik bepaalde keuzes heb durven maken, maar waarin het me vooral heel veel heeft meegezeten. Ik heb een fantastische vrouw, geweldige kinderen, ik heb nog nooit een nacht in het ziekenhuis gelegen, een interessante loopbaan én de grote verrassing dat mijn boeken het zo goed doen. Ik heb tot op de dag van vandaag een vol leven en dat maakt me gelukkig. Ik voel me nog gezond, nadenken gaat ook nog best, al zegt mijn lichaam me dat ik het rustiger aan moet doen.

Maar er zijn nog zoveel mysteries en er is nog zoveel dat me bezighoudt. Gelukkig slaap ik er nooit een nacht slecht van, dat is dan weer in strijd met mijn aard, maar ik zal me er zolang het me is gegeven ook niet zomaar bij neerleggen. Dan denk ik: doe er wat aan! En dat probeer ik.

Of zoals de oude koning van Katoren schreef: ‘Beter één vuurpijl in de lucht dan tien in de kast.’
Zo is het.

3 reacties op “Boekwijzer interviewt Jan Terlouw

  1. Daniëlla Stelma zegt:

    Oosterschelde windkracht 10. Er staat mij vaag nog iets bij van die discussie. Graag lees ik het boek; dan weet ik wat Jan Terlouw heeft bewogen.

  2. A. Harmsen zegt:

    L.S.,

    Ik heb van al zijn boeken genoten en ik kan niet wachten tot mijn kinderen ze allemaal gelezen hebben. Ze kennen nu alleen Koning van Katoeen en zullen pas bij de tweede keer lezen (als ze volwassen zijn) pas de politiek erin zien. Daar heb kind al voorpret van. Uiteraard haal ik voor hun volgende Terlouw oorlogswinter: mooie actie met zo’n prachtig boek!

Laat een antwoord achter aan A. Harmsen Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *