BOEKWIJZER INTERVIEWT HANS & MONIQUE HAGEN

Hans en Monique | boekwijzer

Acht jaar na Van mij en van jou verscheen in maart van dit jaar Nooit denk ik aan niets in de boekhandel. De gedichten verwonderen en ontroeren, de wondermooie illustraties van Charlotte Dematons geven een verhaal op zich, de ontvangst is daverend.
Een ‘sensationele kinderdichtbundel’, een ‘combinatie van magnifieke illustraties met geweldige gedichten (of andersom)’, ‘een klassieker’.
Ik mocht me een beetje ‘wetenaar’ maken van het verhaal van Hans en Monique Hagen en daar werd ik ‘klaproos knal en vermiljoen’ blij van. 

Hans en Monique jong | boekwijzerWaar hebben jullie elkaar eigenlijk ontmoet?
Monique: Op de ijsbaan van ’s Gravenland. Kennelijk kun je elkaar – ook in zo’n klein dorpje – over het hoofd zien. Want voor we elkaar daar tegenkwamen had ik Hans nog nooit gezien.
Hans: We woonden zelfs dicht bij elkaar, maar zaten wel op verschillende scholen. Iedereen zag elkaar op die ijsbaan, daar vond je altijd één grote klont kinderen.
Monique: Ik vond Hans al heel leuk, maar kon niet zo goed schaatsen terwijl Hans juist heel goed was. Hij had noren, ik kunstschaatsen. Ik probeerde heel hard mee te schaatsen, ging achter hem aan met tikkertje, maar dat werkte allemaal niet. Ik moet zorgen dat hij mee naar mijn huis gaat, dacht ik. Maar hoe? Want het gewoon vragen… dat durfde ik ook weer niet. Toen zag ik Hans bij een groep van tien of twaalf kinderen staan die ik kende en riep ik: ‘Kom! We gaan bij ons wat drinken!’
Hans: Jullie woonden vlak bij de ijsbaan.
Monique: Iedereen ging mee. Zaten we opeens met al die kinderen aan onze keukentafel. Mijn vader kwam alle bestellingen met een opschrijfboekje opnemen. Gelukkig was het me gelukt om naast Hans te zitten! En toen…
Hans: …vroeg jij mij mee naar de verjaardag van Caroline, jouw vriendinnetje. En op die verjaardag vroeg ik jou weer mee naar mijn schoolfeest. Ik haalde je op met de brommer en op het feest heb ik gevraagd of je met me wilde gaan. Of zoiets…
Monique: En zo begon het! We waren vijftien en zestien. Vandaag hebben we precies, hoeveel is het? Drie… Vier…
Hans: Drieënveertig jaar verkering.

En wanneer zijn jullie samen gaan schrijven?
Monique: Dat is begonnen in 1985 toen onze dochter Imme klein was. Door haar kwamen we op ideëen voor onze gedichten. Hans schreef toen trouwens al een tijd…

Hans: Mijn eerste boek kwam in 1980 uit bij Kosmos. Daarna ben ik naar Van Goor gegaan, met mijn bewerking van het Gilgamesj-epos. Toevallig had de uitgever van Van Goor de grote wens om een bewerking van dat verhaal voor kinderen uit te geven. Ik stuurde hem een hoofdstuk en hij zei: als de rest ook zo is, dan doen we het. Vanaf dat moment heb ik elk jaar wel een boek geschreven. In 1988 kwam onze eerste bundel samen uit, ook bij Van Goor
Monique: Eerst Daar komt de tijger en daarna Misschien een olifant. Later zijn die twee gebundeld in Lichtjes in je ogen. Daar komt de tijger was ook het debuut van Marit Törnqvist in Nederland. Daarna zijn we bij Querido terecht gekomen met Jij bent de liefste.

ideenboek | boekwijzerBij de eerste twee bundels was Imme jullie inspiratiebron. Waar kwamen de ideeën vandaan toen zij groter werd?
Monique: Overal vandaan. Kijk, dit is onze map: Losse eindjes zonder begin. We hebben overal opschrijfboekjes liggen. We schrijven alles op. En al die ideeën verzamelen we in deze map. Als we op de fiets zitten, als we wandelen, of in de auto zitten we vaak te kletsen over plannetjes.

Hans: (Hans pakt wat briefjes uit de map) Hier staat: ‘een stuk uit de tijd zagen’, en hier: ‘Grafschrift voor een boomklever’.
Monique: Toen had je een dode boomklever in het bos zien liggen…
Hans: Onder deze boom vond ik een klever / hij wilde niet meer / hij verliet het leven. Ik weet niet of dat ooit wat wordt, maar zo begint het vaak. Van door de regen naar huis fietsen kwam: komen / alle druppels / van de regen / elkaar tegen / als ze later / samen water / zijn in zee (Uit: Van mij en van jou).
Monique: We komen ook op ideeën door deze map door te bladeren. Kijk, hier staat: ‘Wat is kwips en wat is kwaps’ – het kan goed zijn dat ‘is het de kluts / of zijn het mijn kladden / zijn het mijn lurven / of mijn smiezen van het gedicht Blij uit Nooit denk ik aan niets daarvandaan komt.
Hans: Het is net als wanneer je een nieuwe auto koopt en je die auto daarna opeens overal ziet opduiken. Als je met een gedicht bezig bent, zie je ook overal handvatten.

Hoe schrijven jullie samen?
Monique: Het begint er altijd mee dat een van ons een beginnetje maakt, dat soms nog nergens op slaat.

Hans: Maar dat wel het mapje in gaat.
Monique: Dan bladeren we door elkaars teksten en kiezen we een tekst om mee door te gaan. Ik typ Hans’ ideeën over en die ga ik dan helemaal veranderen. (Monique lacht)
Hans: En dan roep ik: hohoho! en ga ik ermee verder. Monique heeft haar kamer beneden en ik op zolder. In het begin werken we vaak apart. Maar op een gegeven moment kijken we wat we allemaal verzameld hebben, wat er goed is, waar we mee verder kunnen.
Monique: En als we dan echt aan de bundel gaan werken, zitten we naast elkaar aan het bureau.
Hans: Te schrijven en te praten.
Monique: Of een van ons zegt: hou nou even je mond, ik typ het even en dan stuur ik je wel in een mailtje.

In een gedicht doet ook elk woord ertoe…ik zie ik zie | boekwijzer
Monique: In een uur gaan er soms wel veertig mailtjes heen en weer. Met één woordje veranderd, of: als je nou daar en daar dat woordje zet of weghaalt…

Hans: Of het woordje ‘en’ of ‘maar’ wel of niet aan het begin van een zin moet staan, daar kunnen we uren mee bezig zijn. Of de titel van een gedicht…
Monique: Het gedicht Ik zie, Ik zie heette eerst Rood en Blauw
Hans: En daarvoor alleen Ik zie. En het heeft ook Ik hou van jou geheten.

Monique: Maar toen Charlotte het eenmaal had getekend vonden we dat veel te zoet en wilden we toch Ik zie, maar dan wel twee keer: Ik zie, Ik zie.

 

Weten jullie nog wie wat heeft bedacht?
Hans: Meestal niet.

Monique: Al kunnen we de ontstaansgeschiedenis door onze map soms nog wel volgen. Het begint soms met een suf rijmpje. We krassen erin, stoppen het weer in de map en na maanden komt het weer tevoorschijn…
Hans: …opeens kloppen er een paar woorden. En dan gaan we door.
Monique: Tot het helemaal goed is. De meeste gedichten hebben wel tien versies gehad, minimaal.
Hans: En een heel enkele keer gaat het heel snel.

Bij welk gedicht ging het snel?
Monique: Bij het titelgedicht van Jij bent de liefste.
Hans: Nou ja, snel… Op de eerste drie zinnen heb ik zestien uur gezwoegd. Monique was twee dagen weg met Klokhuis en ik wilde een heel mooi gedicht schrijven. Er kwam helemaal niks. Tot ik dacht: wat zit ik nou eigenlijk te doen, letterlijk? ‘ik zoek een woord’ En toen – helemaal aan het eind van die dag – dacht ik: wat voor woord zoek ik dan? ‘een heel nieuw woord’. En de tweede dag in de ochtend kwam: ‘een woord dat niemand kent’ erbij. Ik wist dat het mooi was, maar kon er niks achteraan verzinnen. En toen kwam Monique thuis.

Monique: Hans las het voor: ik zoek een woord / een heel nieuw woord / een woord dat niemand kent. Ik dacht er niet over na, en zei: ik zoek een woord / dat zeggen wil / dat jij de liefste bent.
HansIk had twee dagen over de eerste drie regels gedaan en Monique bedacht de laatste drie regels in een halve seconde.
Monique: Bij andere gedichten gaat het niet zo, hoor. Vaak gaan we tot en met de laatste correctieproef door met ‘een woordjes eraf of een woordje erbij’. Tot het eigenlijk al niet meer kan.

beer | boekwijzerHoe bepalen jullie welke gedichten uiteindelijk in een bundel mogen?
Hans: Bij Jij bent de liefste wisten we meteen dat dit het eerste gedicht van de bundel moest worden. Het gedicht Genoeg was ook al af. Dat werd het slotgedicht.

Monique: De teksten moeten wel allemaal op een of andere manier bij elkaar passen. Het gedicht over het beertje uit Nooit denk ik aan niets hadden we bijvoorbeeld al voor Jij bent de liefste. Maar dat paste daar niet in, en ook niet in Van mij en van jou. Dat gedichtje heeft vijftien jaar op zijn plek liggen wachten. Nu klopt het wel.
Hans: We hebben er geen woord meer aan veranderd. Een gedicht komt pas in een bundel als we het allebei goed vinden. Soms vind ik iets fantastisch en Monique nog niet of andersom. Dan proberen we elkaar eerst vol vuur te overtuigen, maar als dat niet lukt, zoeken we door en komen we op iets uit waarvan we allebei denken: dit moet het zijn.

pleisters oud | boekwijzerKomen oude gedichten weleens terug in een nieuwe bundel?pleisters nieuw | boekwijzer
Hans: Heel soms. Voor een gedicht in Van mij en van jou hebben we een variatie gemaakt op Pleisters uit Lichtjes in je ogen. Allebei de gedichten gaan over doodgaan, bij het eerste was het alleen geen mens, maar een poes. Die hebben we in het gedicht Nooit meer weggelaten.
Monique: Dat had te maken met het overlijden van mijn moeder. Bij Lichtjes in je ogen durfden we het nog niet over een mens te laten gaan. Dus deden we het maar niet. We lieten een poes doodgaan. Toen mijn moeder overleed, wilde ik daar graag over schrijven. Zo is het gedicht Hemel ontstaan.
Hans: Voor Het geeft niet wat je geeft, een prentenboek met Ingrid en Dieter Schubert (Boekwijzer: het komt deze zomer uit) gebruikten we de eerste en laatste regels van Jarig uit Lichtjes in je ogen. Het boek gaat over een jongetje dat allerlei vreemde cadeautjes voor zijn verjaardag wil. 

Er is in jullie gedichten voor elke leeftijd wel wat nieuws te ontdekken.
Hans: Dat hopen we. In Veren uit Nooit denk ik aan niets staat de spreuk ‘hocus pocus icarus’. Geen kind weet wie Icarus is, maar het klinkt als een spannende toverspreuk.

Monique: Laatst las ik Veren voor in een klas. Een meisje vroeg: wat is ‘hocus pocus icarus’? Toen heb ik het Icarus-verhaal verteld. Over de vader die vleugels maakte voor zijn zoon Icarus en ze aan zijn rug vastmaakte met was. Dat Icarus naar de zon vloog en dat de was toen smolt… Was hij dood? vroegen de kinderen. Tja, zei ik, dood, dood… Wat is dood? Ik vertel Icarus’ verhaal aan jullie. Het is al duizenden jaren oud, dus zo dood is hij nou ook weer niet. Dat vonden ze wel een mooie gedachte.
Hans: Een boek kan beter te rijk zijn, dan dat je alles wel kent.

En er is voor elke leeftijd wel wat te leren en te herkennen. Bang uit Nooit denk ik aan niets vind ik daarvan een goed voorbeeld.
Monique: Dat gedichtje staat in de serie Bang, Boos en Blij. (Monique bladert door de map) Kijk, hier is het blaadje met het idee: verdrietig / snotverdop / vuurwerk in mijn kop / ik huppel, ik spring, ik zing, ik bibber, ik dril, ik gil / het is zo donker, het is zo stil / Er gebeuren rare dingen in mijn hoofd / ik denk maar door, ik droom.

Hans: Ik denk dat iedereen soms enge dingen verzint. Dat je denkt aan wat er allemaal mis kan gaan. Of dat je bang bent dat de mensen van wie de zorg aan je is toevertrouwd iets ergs overkomt.
Monique: Het helpt al als je kunt zien dat het dingen zijn die je zelf hebt bedacht. Het verhaal uit Zwanenzang (uit: Nooit denk ik aan niets) is een oude angst. Als ik mijn moeder vroeger drie minuten kwijt was in een winkel had ik al bedacht dat ik in een weeshuis terechtkwam, dat ik haar nooit meer zou vinden.

De tekeningen geven invulling aan wat jullie verzonnen hebben. Laten jullie een illustrator helemaal vrij?
Hans: Bij Marit krijgen we het resultaat pas te zien als het klaar is. Alleen bij Jij bent de liefste kregen we halverwege een inkijkje, omdat ze de volgorde van de gedichten wilde veranderen. Dat was nodig omdat Marit de seizoenen wilde volgen met de illustraties. Gelukkig was dat heel goed mogelijk. Jij bent de liefste begint aan het eind van de winter, en dan ga je naar de lente, de zomer, de herfst en het eindigt weer in de winter…

Monique: Toen we Charlotte Dematons onze gedichten gaven voor Nooit denk ik aan niets hadden wij geen idee wat ze erbij zou moeten tekenen. Hoe teken je nooit of niets, of God of de hemel? Charlotte vond het heerlijk dat ze helemaal haar eigen gang kon gaan.
Hans: Ze heeft een extra verhaal toegevoegd aan de gedichten. Het verhaal van een jongen en een meisje, van een zwarte en een witte poes en van de beer die weer terugkomt. Ze vond het te zielig als de beer alleen in de bergen zou blijven. Daarom brengt De wind hem weer thuis aan het eind. Prachtig bedacht.

Zijn sommige dingen door de tekeningen anders dan jullie in je hoofd hadden?
Monique: Ja, dat vinden we juist zo leuk.

Hans: In het gedicht Hallo belt de jongen met het meisje van de overkant. Voor Charlotte was het logisch dat die twee met elkaar belden. In ons hoofd belde de jongen met zijn oma, alleen staat dat nergens in de tekst. Pas bij de presentatie van het boek vertelden we Charlotte dat wij eigenlijk aan een oma dachten. Maar nu is het beter, haar tekening maakt het verhaal rond.
Monique: Naar aanleiding van de tekeningen hebben we ook nog dingen aangepast. Het woordje klaproos in Ik zie, Ik zie staat er omdat Charlotte al die klaprozen had getekend. Daar stond eerst: scharlaken. Klaproos allitereert lekker met knal.

Was het niet moeilijk om het los te laten?
Monique: Nee hoor. Je vraagt een illustrator omdat je er vertrouwen in hebt. Marit , Jan Jutte en Charlotte vertellen zulke mooie verhalen in hun tekeningen. Heel veel details vallen niet meteen op. Kijk maar in het gedicht Groeien in Nooit denk ik aan niets. Daar breit oma stukjes aan een trui en staat opa met een nieuwe kist met groenten in de keuken.

Hans: …Naast de Matisse en Giacometti hangt een bouwtekening om het huis hoger te maken en zie je dat hij al schoenmaat 56 heeft. En je ziet de vlinder die de bladzijde ervoor nog in de pop zat.

Jullie nemen – evenals Charlotte – best veel tijd voordat jullie je werk tonen.
Monique: We schaven eindeloos aan de gedichten. Over onze laatste bundel Nooit denk ik aan niets hebben we acht jaar gedaan. Tussen de eerste twee en Jij bent de liefste zit zelfs tien jaar. Wij werken niet met de gedachte dat op een bepaald moment een bundel af moeten hebben.

Hans: We zouden het wel kunnen, denk ik. Maar dan maken we wat rijmpjes, en klaar. Het componeren en de tijd nemen om het te laten groeien, daardoor wordt het een deel van ons leven. Ik denk dat je dat voelt. Een dichtbundel heeft tijd nodig.

Komt er ook een liedjesbundel van Nooit denk ik aan niets?
Monique: Floor Minnaert van uitgeverij Rubinstein heeft een liedjes-cd gemaakt van Jij bent de liefste. Hij is nu bezig met liedjes bij Van jou en van mij. Rubinstein gaat het boek uitgeven met een cd erbij.

Hans: Floor heeft trouwens ook een groot aandeel in het gedicht Haantje de voorste. We kregen van hem vijf melodietjes mee op vakantie. Hij wilde het eens omdraaien: kunnen jullie hier woorden bij maken? Dat was zo leuk! Op een strandje hebben we toen Haantje de voorste geschreven.

Er zit nog heel veel in de map. Dichten jullie alweer aan een nieuwe bundel?
Monique: Ehhh…
Hans: Nou, ons gemiddelde is geloof ik één bundel per zeven jaar.
Monique: Oooh… dus we hebben nog even.

In mijn lievelingsgedicht uit Nooit denk ik aan niets staat:

altijd bestaat niet zegt opa
maar we hebben nog zeeën
wat zullen we doen
met die tijd voor ons tweeën

Ik weet wel wat ik zou willen: samen deze bundel lezen, 

en uren turen naar de illustraties van Charlotte Dematons…

 

 

3 reacties op “Boekwijzer interviewt Hans & Monique Hagen

  1. Pingback: VOORLEZEN EN VOORLEESTIPS – Boekwijzer

  2. Pingback: De boekwijzer-tipt-tafel (voorjaar 2017) – Boekwijzer

  3. Pingback: De boekwijzer-tipt-tafel (najaar 2017) – Boekwijzer

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *