BOEKWIJZER INTERVIEWT ANNA VAN PRAAG

Anna van Praag | boekwijzer

© Ilco van der Linde

Ben je opgegroeid tussen de boeken?
De wanden in ons huis waren gevuld met boeken en mijn ouders lazen ons veel voor. Mijn moeder uit prentenboeken en mijn vader uit klassiekers, uit de Alleen op de wereld-achtige boeken. Ik was een boekenmeisje dat in een boek kon vallen en verdwijnen. Dat heb ik gelukkig nog steeds, mijn huis staat net zo vol met boeken als het huis van mijn ouders vroeger.

Een boekenmeisje met een grote fantasie?
Toen ik op de basisschool zat, had ik veel verhalen in mijn hoofd. Ik bedacht hele series over families die allemaal dingen beleefden. Een soort voorloper van de soap en minstens zo ingewikkeld. Om alles te onthouden omringde ik mijn bed met briefjes waarop ik schreef hoe de personages heetten en wat de laatste intriges waren. Elke avond zat ik rechtop in mijn bed en bedacht ik in het donker een volgende episode. Daarna kon ik pas slapen.

Weet je ook nog wanneer je die verhalen ging opschrijven?
Al vroeg schreef of verstripte ik kleine verhaaltjes. Gelukkig heb ik altijd op scholen gezeten waar dat werd toegejuicht. Op de middelbare school had ik de gedroomde lerares Nederlands. Met hartstocht voor literatuur en dol op voorlezen. Ze vond het ook nog eens heerlijk als wij zelf schreven. Ik kreeg van haar tienen voor mijn opstellen en mocht ze voordragen aan de klas. Dat was natuurlijk enorm stimulerend.

Wilde je toen ook al een boek schrijven?
Ik realiseerde me goed dat er nog een grote afstand zat tussen het schrijven van een boek en wat ik aan het doen was. Soms kom ik kinderen tegen die zeggen: ‘Kijk, ik heb ook een boek geschreven.’ Dan krijg ik vier kantjes en dat is het hele boek. Zo was ik niet. Maar als iemand me vroeg wat ik later wilde worden, antwoordde ik altijd: kinderboekenschrijver.

Toch ging je eerst Spaans studeren…
Ik was achttien, klaar met het gymnasium en dacht: oké, wat nu? Ik wilde kinderboekenschrijver worden, maar zag niet voor me hoe ik die stap ineens kon maken. Ik besloot te doen wat in de lijn der verwachtingen lag: studeren. Al was het voor mij wel een enorme daad dat ik voor Spaans en niet voor Nederlands koos. Mijn grootvader was hoogleraar Nederlands, die studie zat in de familie.

Was je toen al gek op Spanje?
De afgelopen zeven jaar hebben we er gewoond, maar gek genoeg was ik er toen niet zo dol op als nu. Franco was er net weg, veel was onontgonnen of had een Benidorm-achtig imago. Ik ging liever naar Brazilië, of Mexico. Die landen vond ik veel spannender

Nee, de aanleiding voor mijn studiekeuze was niet een land, maar de literatuur. In die tijd vond ik Latijns-Amerikaanse boeken fascinerend: García Márquez, Isabel Allende…

Bleef je zelf schrijven?
Al die tijd ben ik bij kinderboekenschrijfster Diet Verschoor lessen blijven volgen over kinderverhalen schrijven. Toen we een keer een hele zomer niet bij elkaar zouden komen, zei ze: ‘Schrijf jij nou eens een kort, afgerond kinderverhaal deze zomer.’ Het werd een kleine, sprookjesachtige vertelling die ik op aanraden van Diet naar Christofoor gestuurd heb. De uitgever zei: ‘Ik ga het niet uitgeven, want ik zie het als boek nog niet helemaal voor me, maar ik zie jou wel voor me. Je mag me vaker dingen gaan sturen.’ Niet lang daarna – ik was begin dertig – kreeg ik het opeens heel erg op mijn heupen. We zouden op reis gaan naar Zuid-Amerika en ik dacht: we gaan een half jaar weg, het oerwoud in, wat nou als het daar allemaal stopt? Waar zou ik dan spijt van hebben? Het antwoord was duidelijk.

Dat je nooit een kinderboek had geschreven…
Ik had nog drie maanden voordat we zouden gaan en ik ben als een debiel gaan schrijven, schrijven, schrijven. De gebroeders Leeuwenhart lag naast me als technisch voorbeeld; zoveel hoofdstukken, zoveel personages. Iets voor we weggingen heb ik het manuscript naar Christofoor gestuurd. Ik dacht: als hij het weer niet wil hebben is het jammer, maar ik ga niet stoppen. Dat non-stop schrijven, die roes, het was zó gaaf. Als ik terugkom, ga ik hiermee door.

Maar hij wilde het wel!
En zo was ik met De tocht naar het Vuurpaleis opeens kinderboekenschrijver, met een uitgever! Dat boek kreeg nog twee delen en daarna kwam Het Heksenhotel. Dat wordt mijn doorbraak genoemd en zo zie ik dat zelf ook wel.
Die eerste serie… ik had er niet voor niks De gebroeders Leeuwenhart naast liggen. Ik was nog bezig om het ambacht te leren. Met Het Heksenhotel voelde het alsof ik iets nieuws te vertellen had, iets wat niemand anders kon vertellen, iets van mij. Ik was ervoor naar Ierland geweest, had daar met een heks rondgetrokken. Het was gewoon authentieker.

Die heks vertelde je ook nog dat je naar een andere uitgeverij moest overstappen!
Ze had mij naar het huisje gebracht waar ik logeerde en reed keihard weg in haar oude autootje. Terwijl ik haar nakeek zag ik dat ze ineens net zo hard achteruit terug kwam rijden. Ze deed haar raampje open en riep: ‘O ja, de oude druïden hebben me ook nog een boodschap voor jou meegegeven. Ik snap het ook niet, maar ze zeiden: find yourself another publisher.’

Nou twijfelde ik al een tijdje. Christofoor vond alles wat ik uitbracht goed, ik had behoefte aan een kritische blik. Toen ik dat vertelde ik aan Liesbeth ten Houten, de uitgeefster van Leopold, zei ze: ‘Stuur je verhaal maar op, ik zal ernaar kijken.’
Onze ontmoeting daarna kan ik me nog goed herinneren. Ik kwam voor het eerst bij Leopold, die grote uitgeverij aan het Singel. Liesbeth pakte mijn manuscript, ze bladerde zo door naar bladzijde tachtig, en zei: ‘Oké, als je hier nou eens begint…’

Hoe vond je dat?
Ik was ernaar op zoek, maar het was ook wel ingewikkeld voor me. Het héle boek ging op de schop. Dus was ik in eerste instantie steeds beledigd en het met haar oneens, om haar advies de dag erna vol goede moed uit te proberen. Ik was heel leergierig, wilde beter worden. Toen het boek af was, wilde Liesbeth het ook hebben voor Leopold. Dat was nog wel even dramatisch, want ik was echt bevriend met die andere uitgever. Maar ik kreeg meer redactionele vrijheid, een groter bereik, ik moest het gewoon doen.

En hoe kwam je van Leopold bij Lemniscaat terecht?
Ik heb een heleboel boeken bij Leopold geschreven, maar toen Liesbeth wegging kreeg ik het gevoel dat ik bleef hangen. Ik schreef veel series, in elke aanbieding een boek, het werd een kunstje. Ik wilde de diepte in.
In die tijd woonden we in Spanje en werkte ik aan Kom hier Rosa. Dat was een ingewikkeld boek. Voor de Kinderboekenweek was ik in Nederland en kwam ik met Jean Christophe van Lemniscaat in gesprek. Hij vond het leuk om mijn manuscript te lezen.

Een paar dagen later, ik was weer in Spanje, ging de telefoon. Ik stond onder de douche toen mijn dochter binnenkwam en riep: ‘Mam! Jean Christophe Boele van Hensbroek van Lemniscaat aan de telefoon!’ Aaaah! Druipend stapte ik uit de douche, het water liep zo de telefoon in. Hij zei meteen: ‘Maar dít willen wij natuurlijk heel graag uitgeven.’ Dat voelde zo goed. Ik had als kind ontzettend veel Lemniscaat-boeken gelezen, was dol op hun ‘kommer-en-kwel-reeks’, Terlouw, Beckman, Thor.
Het was helemaal niet leuk om weer een overstap te maken, maar als Lemniscaat belt, laat je alles uit je handen vallen. Ik mocht gas terugnemen, hoefde niet meer elke aanbieding een boek af te hebben en kon de diepte in.

En of! Het volgende boek was Een heel bijzonder meisje. Een boek dat je bloed, zweet, tranen en zelfs een begrafenis heeft gekost. Kun je me wat meer vertellen over dat proces?
Het is een dun boekje, maar het is zo ontzettend veel werk geweest.
Ik heb het op de berg in Spanje geschreven. We woonden daar heel geïsoleerd, dus ik kon in alle rust schrijven en dat heb ik drie jaar lang gedaan. Er zijn zoveel variaties voorbijgekomen; het is vijf keer zo dik geweest, personages kwamen en gingen. Het verhaal ging op drift en in de zoektocht naar het juiste spoor werd het steeds slechter. Op een gegeven moment dacht ik dat het er nooit meer zou komen.

Mensen zeiden: leg het even weg, maar dat kon ik niet. Dit verhaal is al heel oud. Eigenlijk heb ik het in bijna al mijn boeken al een keer proberen te beschrijven. Hoe vaak moest ik het nog wegleggen? Moest ik tachtig worden om het een keer te kunnen vertellen? Voor mij was het nu of nooit.
Toen ik dacht dat het niet meer zou gaan werken toverde Jesse Goossens van Lemniscaat een van de allereerste versies tevoorschijn. Ze zei: ‘Ik durf het bijna niet te vragen, maar ik denk dat dit de versie is waar je nog eens naar moet kijken.’ Toen is het goed gekomen.

Het is geen geheim dat het verhaal gebaseerd is op je eigen jeugd. Maakte dat het extra moeilijk?
Ik wilde per se geen autobiografie schrijven over mijn leven bij de sekte, maar het verhaal was wel het sterkst als ik dicht bij mijn eigen gevoel bleef.
Het moest een persoonlijk verhaal schrijven over een universeel thema.
 Over hoe je kan vallen voor iemand. Over hoe je je aan iets of iemand kunt overgeven, hoe ver je daarin kan gaan en hoeveel pijn het doet als je los moet komen.
Alicia bewondert Sofia, de leidster van Casa Nostra, zó dat ze het liefst alleen maar bij haar wil zijn. Zoals je als je jong bent ook een lerares of een zangeres kunt adoreren.
 Dat is iets wat mij is overkomen, maar gaat over gevoelens die zo menselijk zijn dat veel meer mensen zich erin kunnen herkennen. Er mocht daarom ook absoluut geen oordeel in het verhaal zitten.

In het boek schrijft Alicia een brief aan Sofia. Kun je uitleggen waarom je voor die vorm hebt gekozen?
Als het boek begint zijn Alicia en haar ouders net weg zijn bij de sekte. Van de ene op de andere dag is het over. Het gevoel dat Alicia heeft lijkt op liefdesverdriet. Wat moet ze nu? Ze voelt een diepe behoefte om dat wat was te koesteren en te benoemen. Ik denk dat veel mensen dat gevoel zullen herkennen. Dat je tegen de persoon van wie je afscheid moest nemen – in je hoofd of in een brief – dingen wilt zeggen als: ‘Weet je nog hoe het was?’, ‘Laten we nooit vergeten dat…’, ‘Herinner je je nog die eerste keer?’

Door de briefvorm kon ik heel dicht bij de gedachten die zich in het hoofd van Alicia afspelen blijven en bleef ik hopelijk ver van een oordeel.

Was het moeilijk om dingen terug te halen, het is al best lang geleden…
Alles wat in Een heel bijzonder meisje staat is op een bepaalde manier waar en op een andere manier weer helemaal niet waar. Iemand zei laatst tegen me: ‘Herinneringen zijn hoeren.’ Dat klopt. Ze dringen zich op, ze vervormen en ze verleiden je. Als mijn zus – die er ook bij was – het boek had geschreven, was het een totaal ander verhaal geworden.

Heeft het feit dat het zo persoonlijk is ook minder fijne kanten?
Het gaat nu iets beter, maar toen het boek net uit was vond ik het heel moeilijk om erover te praten. Mensen maken het verhaal snel te sensationeel en dat wou ik echt niet. Ik heb júíst zo hard gewerkt aan de subtiliteit.

Zolang het verhaal in mijn boek zat, kon ik terugwijzen naar dat veilige kader. Maar toen mensen erop gingen reageren en er met mij over gingen praten, kwam het opeens dichtbij. Zo is het eigenlijk met alle dingen waarmee je publiek gaat.

Doel je op je blog?
Ook mijn blog is maar een vorm, een momentopname. Toevallig mailde mijn beste vriendin me laatst heel wijs dat ik mensen via mijn blog niet moet laten denken dat ik een heel extreem leven leidt. Daar heeft ze gelijk in. Als mensen gaan denken: wat is zij bijzonder, of: wat heeft zij een gaaf leven, dan ligt er iets op de loer. Het kan misgaan in de respons, op berichten of op mensen.
In beginsel is er niet veel mis met een vrouw als Sofia. Ze is charismatisch, heeft goede mensenkennis, is mooi en sterk. Maar door al haar volgelingen en hun bewondering krijgt ze macht en daar gaat het fout.

Je bent ook nog iemand anders dan de Anna over wie je schrijft?
Mijn blog laat stukjes zien van wie ik ben. Ook al staat er geen woord in gelogen, toch schep ik beelden van werkelijkheden, van mezelf, vertel ik dingen niet of haal ik dingen naar de voorgrond. Er is een verschil tussen wie ik ben en hoe ik het opschrijf. Iemand die alle blogs die ik de afgelopen acht jaar schreef heeft gelezen, kent me niet echt.

Deze zomer had ik een column in Het Parool over de herberg. Het waren heel persoonlijke stukjes, mijn kinderen en moeder figureerden, het ging over hoe we terug waren gekomen uit Spanje en ongeveer de dag erna openden, over de drukte en de chaos en hoe ik daartussendoor maar de hele dag taarten en taarten en taarten aan het bakken was.
Er kwamen heel veel mensen op af die dachten dat ik een ontzettend leuke, liefdevolle, gastvrije taartenbakster was. En dat is natuurlijk niet zo. Dat is best vervreemdend.

Tegelijkertijd zie ik hoe geweldig je het vindt dat ik de emotie die je wilt overbrengen herken. Is dat de reden dat je schrijft?
Herkenning is een cadeautje. De reden dat ik schrijf ligt dieper.

Die gevoelens van melancholie die jij zo mooi en herkenbaar vindt, heb ik voortdurend. Door te schrijven worden ze gek genoeg draaglijker, het bezweert de chaos. Het is ook een manier om de dingen waar ik alleen mee ben en die zo raadselachtig voor me zijn te benoemen. Ik denk dus dat ik schrijf omdat ik het leven anders onverdraaglijk zou vinden. Daarom is zelfs dat simpele blogje meer dan alleen lekker wat van me afschrijven of zichtbaar willen zijn.

Je bent ‘jouw’ Sofia gaan opzoeken toen je Een heel bijzonder meisje schreef. Hoe was dat?
Ik dacht: nu ben ik oud en wijs, nu snap ik het leven, nu ben ik niet die naïeve puber van vijftien die zich liet meevoeren. Maar ik bleek mezelf verkeerd te hebben begrepen. Het was niet afgelopen. Ik viel opnieuw als een blok voor haar. Ik ontdekte dat ik al die tijd de optie van teruggaan stiekem had opengehouden. Zelfs toen ze vreselijke dingen zei over mijn familie kon ik haar niet corrigeren. Dat zorgde er wel voor dat ik – toen ik daar wegging – wist dat ik niet meer terug kon komen.

Misschien ben je gewoon heel trouw?
Ik ben gruwelijk trouw, aan mensen en aan plekken.

Ilco en ik zijn al samen sinds mijn vijftiende. Het is onmogelijk om te bedenken wie ik zonder hem zou zijn geweest. Mijn beste vriendin Mylou ken ik al vanaf de basisschool. Zij kan me altijd optrommelen. Ik laat alles voor haar uit mijn handen vallen.
Tot op de dag van vandaag is het een kracht en een valkuil van me dat ik me te veel kan verliezen in iemand. In die hyperovergave zit veel goeds, maar ook eenzaamheid.

Voel je je tevreden, nu het boek af is?
Dit verhaal lag er al dertig jaar. In al die jaren dat ik kinderboekenschrijfster ben, wilde ik het alsmaar en op allerlei manieren vertellen. Het Heksenhotel gaat over een hypnotiserende opperheks, Nooit meer lief over grenzen en geweten, Vossenjacht over groepsdwang.
Heel veel dingen in mijn leven leidden naar dit boek. Het verhaal is nu verteld. Het is klaar en goed.

Hier kun je nog veel meer lezen over Anna en hier over Herberg het Mandelahuisje. 

Tot slot groot nieuws! Volgend jaar zal Een heel bijzonder meisje ook in een volwasseneneditie verschijnen, met een uitgebreid nawoord van Anna!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *