BOEKWIJZER INTERVIEWT ALICE HOOGSTAD

Alice-Hoogstad-Penselen-Naamsvermelding-Gerlinde-de-Geus-1-2 | boekwijzer

© Gerlinde de Geus

Gefeliciteerd met het Gouden Penseel. Ik las dat je helemaal niet verwacht had een Zilveren Penseel te winnen, laat staan het Gouden?
Nee, ik had er echt geen seconde over nagedacht. Toen ik net begon met illustreren was het een droom; stel je voor dat je dát ooit haalt. Inmiddels ben ik al zo lang bezig dat ik er niet eens meer naar kijk. Daarom heb ik ook nooit naar Monsterboek gekeken met het idee dat het weleens een Penseel kon winnen. Dat het Zilver kreeg en Zilver ook nog eens Goud werd, vond ik natuurlijk wel heel erg leuk.

Wie heb je bedankt toen je het Gouden Penseel kreeg?
De mensen die me helpen door me met een ander perspectief naar mijn werk laten kijken. Dat zijn mensen uit het vak aan wiens mening ik erg hecht, zoals Philip Hopman, Gitte Spee en Georgien Overwater, maar ook mensen die zelf niet illustreren. Je hoeft zelf niet goed te kunnen tekenen om kritiek te geven. Zoals mijn buurvrouw, zij speelt klassiek gitaar. Ik wandel regelmatig met haar. Zij is iemand die rake dingen kan zeggen zonder veel woorden te gebruiken. Als ik twee dagen heb lopen piekeren, zegt zij iets waardoor ik weer op het juiste been sta.
En natuurlijk mijn gezin. Mijn dochter Eva… Als ik ergens mee zit, vraag ik haar vaak om even langs te komen. Zij kan heel goed zeggen: ‘Mam, dit is niks’ of juist ’Dit is fantastisch.’ Door haar opmerkingen kom ik verder. En mijn man Ton, dat hij nog steeds mijn atelier in durft te komen. Want daar moet je echt wel moed voor hebben…

Haha, vertel eens…
Als ik me ergens in vastbijt, werk ik ontzettend gepassioneerd. Als het niet lukt of niet past kan ik heel driftig zijn. Ton heeft lang lesgegeven op het Grafisch Lyceum en kan daar heel goed mee omgaan. Soms steekt hij aan het einde van de dag alleen zijn hoofd om de hoek om me snel een glaasje wijn te geven. Hij weet dat ik dan wel bereid ben om te stoppen, anders ga ik maar door.

Alice in atelier | boekwijzerKun je me wat meer vertellen over hoe je werkt?
In het begin rommel ik veel, maak ik misschien wel twintig heel lelijke dingen om te kijken waar ik op uitkom. Ik heb geen vastomlijnd plan. Als ik vooraf te veel ga bedenken wat ik wil tekenen, werkt het niet. Al modderend ontstaat het verhaal vanzelf. Schilderen, tekenen, krijten, aquarellen, knippen… Als ik de juiste techniek eenmaal te pakken heb en die naar mijn zin is, is het een hele opluchting. In de voorfase komt Ton het liefst niet in het atelier, haha. Dan smijt ik letterlijk met dingen om me heen. Er zitten wel wat deuken in de vloer omdat ik iets ‘grrrrrr-het-lukt-niet’ op de grond heb gesmeten.

Van wie heb je dat fanatisme?
Nou, mijn vader stelde altijd ontzettend hoge eisen aan zichzelf, nog steeds trouwens. ‘Ik wil nog dit…’ en ‘Ik wil nog dat…’ Hij heeft een enorme kracht. Ondanks dat ik heel anders ben dan hij, denk ik dat ik zijn fanatisme deels geërfd heb. Ik kan me soms iets te veel in dingen vastbijten. Dan moet ik even afleiding zoeken.

Waar bestaat afleiding voor jou uit?alice centraal station | boekwijzer
Naast mijn vakanties, probeer ik twee maanden in het jaar vrij te nemen. Of vrij? Ik werk me dan helemaal het lazarus, maar neem geen werk aan. Ik heb het erg nodig om even wat anders te doen. Zodat ik me geen machine ga voelen die alleen maar opdrachten afwerkt. In die twee maanden ga ik iets onderzoeken. Ik bedenk van tevoren wat, vaak maak ik zelfs een planning. Zo heb ik bijvoorbeeld die plaat voor Artis gemaakt. En van het centraal station. Ik ben nu ook met het Rijksmuseum bezig.

Die maanden helpen me ook om uitdaging en inspiratie te blijven vinden voor mijn werk. Je kunt voor kinderen een braaf boekje maken met roze biggetjes, dan weet je dat een grote doelgroep het leuk vindt, maar dat wil ik niet. Je kunt ook een boek maken dat meer kunst is dan kinderboek, dat wil ik ook niet. Ik vind het boeiend om precies daartussenin te blijven. Dat ik het toegankelijk maak en tóch net een andere vorm geef.

Dat is met Monsterboek in ieder geval erg goed gelukt. Nog even naar de uitreiking van het Gouden Penseel. Vond je het spannend daar op het podium?
Vreselijk spannend. Toen ik het podium op liep zei ik: ‘Ik moet me even vasthouden, anders lig ik straks op de grond.’ Jean Christophe van Lemniscaat zei die avond tegen Ton: ‘Jij straalt, maar bij Alice zie ik het niet.’ Het voelde voor mij zo onwerkelijk allemaal dat het bijna buiten me om ging. Het is als wanneer je een heel fijne vakantie hebt gehad: op het moment zelf zie je wel hoe mooi het is, maar van de herinnering geniet je nog het meest.

Daar kwam bij dat ik het helemaal niet fijn vind om te spreken in het openbaar. Ik vind het fysieke van praten eigenlijk al vervelend.

Dat is me nog helemaal niet opgevallen. Hoe komt het dat je niet graag spreekt?
Ik ben een beelddenker. Tekeningen zijn voor mij zoals poppen voor een kind kunnen zijn, ze komen tot leven. Een verhaal speelt zich als een stomme film af: ik zie het voor me voordat ik er woorden bij kan vinden. Dat was vroeger al zo. Bij al mijn lesjes, of het nu geschiedenis was of rekenen, maakte ik tekeningetjes om ze te onthouden.

In het grote gezin waar ik uit kom, praatte iedereen door elkaar. Daar viel het helemaal niet op dat er eentje niks zei. Pas op de middelbare school moesten mijn ouders op school komen omdat een leraar zich zorgen maakte. Mijn ouders zeiden: ‘Het komt wel.’ Uiteindelijk heb ik het vooral van mijn man geleerd.

Eigenlijk was je als kind al illustrator?
Dat klopt, maar hoewel ik al heel lang tekeningen maakte van de dingen die gebeurden, heeft het een tijd geduurd voor het mijn vak werd. Op de Kunstacademie vond ik illustreren truttig en maakte ik grote abstracte schilderijen. Maar dat was het ook niet voor me. In 1987 maakte ik een reis naar Moskou en daar ontmoette ik Gitte Spee. Ik vertelde haar dat ik de mogelijkheden als vrij kunstenaar te groot vond. Dat het me leuk leek om onderdeel te zijn van een groep, zonder dat je die groep meteen naast je hebt. En dat ik best eens kinderboeken zou willen illustreren. ‘Waarom ga je dat dan niet doen?’ vroeg ze, ‘kom een keer wat laten zien.’ Dat heb ik gedaan, zij gaf me een paar adressen en toen ging het rollen.

…met de jeugdboeken, maar nog niet met de prentenboeken, toch?
Ik probeerde het wel hoor, een prentenboek maken… Het kwam gewoonweg niet van de grond. In het begin werkte ik veel voor educatieve uitgeverijen en illustreerde ik jeugdboeken. Ik merkte dat uitgevers je geen opdracht voor een prentenboek geven, als ze je in niet dat vakje hebben zitten. In die tijd moest ik heel braaf tekenen wat er van me gevraagd werd. Dat was niet altijd leuk, maar wel ontzettend leerzaam. Als vrij kunstenaar maakte ik me niet zo druk om wat mensen van mijn werk zouden vinden. Nu moest ik de doelgroep in mijn achterhoofd houden, bedenken hoe ik een boodschap goed liet overkomen. In het begin maakte ik mijn illustraties bijvoorbeeld niet lief genoeg, kreeg ik het commentaar dat mijn beesten niet aaibaar waren. Ik heb echt moeten leren om toegankelijker te tekenen, zonder dat het truttig werd. Daarnaast moest ik gewoon mijn brood verdienen, ik heb in het begin ook veel voor de poen gedaan.

Tot je in 2005 je eigen prentenboek maakte?
Op een bepaald moment had ik het gevoel dat ik met mijn ogen dicht achterstevoren op mijn kop een tekening kon maken. Ik had alles al honderd keer getekend. Het was zo dienend, dat trok ik niet meer. Dan maar even wat minder poen, dacht ik. We zien wel hoe het komt, maar ik wil nu dingen maken die ík goed vind. Dat was hartstikke eng en ook heel erg leuk.

Ik maakte Bolder en de boot, een boek dat ik baseerde op de grote verhalen en plannen van mensen die hier in de haven aanleggen. Bolder werd door de KRO gekozen voor het programma Mijn mooiste prentenboek, ze hebben er zelfs een animatiefilm van gemaakt. Dan kom je dus in de bioscoop in Utrecht en zie je jouw verhaal op zo’n groot scherm! Daarna werd ik alleen nog maar gevraagd voor prentenboeken en juist niet meer voor jeugdboeken.

Als illustrator van prentenboeken maak je niet altijd je eigen verhaal, je werkt ook veel met auteurs samen. Hoe vind je dat?
Daar zitten fijne en minder fijne kanten aan.

Het kan een prachtige uitdaging zijn om een verhaal van een ander in beeld te pakken. Ik heb net bijvoorbeeld een tekening voor de bundel Avonturen van Odysseus gemaakt, een bundel met verhalen van Daan Remmerts de Vries waaraan geweldige illustratoren hebben meegewerkt. Het gaf me echt een kik om daar een mooie bijdrage aan te leveren.
Ik wil ook zeker met auteurs samen blijven werken. Ik zou de verhalen van Toon Tellegen bijvoorbeeld dolgraag willen illustreren. Het grappige is dat ik hem dat ook heb gezegd bij de uitreiking van het Gouden Penseel. Hij was daar vanwege Is er dan niemand boos?. O nee, wat zeg ik nu, dacht ik. Die arme man, misschien wil hij het wel helemaal niet en geneert hij zich. Maar hij zei: ‘Ja! We gaan het doen!’

En wat zijn de minder fijne kanten?
Er zijn weleens schrijvers die te veel terug willen zien in het omslag. Dat kan nooit een goed beeld worden. Inmiddels zeg ik dat gewoon, en vertel ik dat ik het verhaal heel erg vaak lees, echt tot ik het helemaal in mijn vezels heb. En dat ik dan pas ga tekenen. Guus Kuijer vond het bijvoorbeeld best lastig om Polleke uit handen te geven en ik daardoor ook spannend wat hij ervan zou vinden. Van hem heb ik achteraf een briefje gekregen dat hij het zo mooi vond. Dat vond ik wel heel wat!

Het blijft best moeilijk om een verhaal van een ander goed te verbeelden en tegelijkertijd mijn eigen sausje eroverheen te gieten. Wat ik ook lastig vind is dat een boek altijd op naam van de auteur komt te staan. Ik wil niet alleen de tekengeit zijn die alles uitvoert. Dat is een van de redenen dat ik mijn eigen boeken ben gaan maken. Ik heb zoveel verhalen in mijn hoofd, ik kan het ook zelf doen.


Een van die verhalen werd Monsterboek?

Als klein meisje tekende ik de weg naar school elke dag opnieuw helemaal vol. Als de muren weer schoon waren, dacht ik: joepie, ik mag weer. Totdat ik door de meester de school uit gesleurd werd en met een klein bezempje de hele dijk moest schoonboenen. Hij zei er ook nog bij dat hij mijn ouders weleens zou waarschuwen. Nou, mijn ouders die vonden het helemaal niet erg! Uit die herinnering is Monsterboek ontstaan.

monsterboek illustratie | boekwijzer

Zijn er nog veel verhalen te vertellen uit jouw kindertijd?
Ja, de laatste tijd heb ik het gevoel dat het hek van de dam is en er wel heel veel verhalen bovenkomen. Ik heb veel zin om ze te gaan vertellen. Na de Kinderboekenweek mag het weer bijna saai worden hier op mijn ateliertje, in mijn cocon, met mijn muziek, in mijn eigen wereldje. Laat de beesten het maar gaan doen. 

Beesten genoeg! Ik las ergens dat jullie pony’s, geiten, katten, eenden, duiven, schildpadden, kikkers, vissen en een hond hadden…
En gek genoeg waren mijn ouders niet eens echte dierenliefhebbers. Mijn moeder al helemaal niet, die was als de dood voor de pony’s en dat werden er ook nog eens steeds meer. Waarom weet ik niet, maar mijn vader liet ze steeds dekken. Dat was echt een gebeurtenis. Zo heb ik ongeveer seksuele voorlichting gekregen. In het totaal zijn er dertien veulentjes bij ons geboren: twaalf merries en één hengst. We hielden ze allemaal, behalve het hengstje; hem hebben we aan een tehuis voor gehandicapte kinderen gegeven.
Het eerste veulen zal ik nooit vergeten. Ik lag ’s avonds laat in bed toen ik onze zwangere pony, een wilde uit Wales, voorbij hoorde galopperen. Ze vertrouwde het niet om bij ons te bevallen en was door de sloot, over de dijk naar het weiland aan de andere kant van het dorp gegaloppeerd. Toen we daar eindelijk aankwamen stond het veulentje al naast haar.
We hebben best wat te stellen gehad met die beesten. Dan werd ik weer door mijn moeder uit school gehaald, omdat ze ontsnapt waren en ergens uit een spinazieveld geplukt moesten worden.

Alice paard | boekwijzerMaar jullie leerden wel al jong paardrijden…
Ik kan me nog goed herinneren dat mijn oudere broer me op onze eerste pony had gezet, die wilde uit Wales. Ze stoof er in vol galop vandoor. Ik zie de weg nu nog onder me door flits
en terwijl ik me krampachtig vasthield aan haar enorme manen. Toen was ik vijf. Later crosten mijn zusje en ik zonder zadels langs de oude Maas. Dat gebied is nu als recreatiegebied gladgetrokken, maar was toen nog hartstikke spannend; met eb, vloed, drijfzand en… cowboys, dat waren de jongens uit het dorp. Van touw maakten we hoofdstellen, van wilgentenen pijl en boog. Mijn zusje was echt een felle. Er is weleens een moeder wanhopig aan de deur gekomen omdat de fiets van haar zoontje in de oude Maas lag. Tja, voor ons was hij de vijand.

Realiseerde je je als kind dat je uit een bijzonder gezin kwam?
Eigenlijk niet. Ik zag wel dat het er bij vriendinnetjes keurig uitzag. Daar kreeg ik vaak een krant onder mijn billen. Ik reed altijd zonder zadel op de pony’s en er zat meestal een grote vetvlek op mijn broek. Als de pony’s in de rui waren, was het helemaal een ramp. Ik weet ook nog dat kinderen als ze op bezoek kwamen vroegen: ‘Is dit een woonhuis?’ ‘Mogen de pony’s naar binnen?’ ‘Hè, mogen de geiten op de eettafel?’ ‘Ja natuurlijk mag dat,’ antwoordde ik dan en verder dacht ik er niet over na. Voor mij was de plek waar ik opgroeide normaal, het was mijn leven.

Er kwamen vast veel kinderen bij jullie thuis.
Ja, er waren altijd vriendjes over de vloer, of de hele klas als er nieuwe katjes kwamen, maar ik ging ook veel mijn eigen gang. Mijn moeder zei later weleens: ‘Op jou had niemand vat.’ Ik leefde in mijn eigen wereld, in mijn eigen beelden. Ik kom uit een echt kunstenaarsgezin, mijn ouders vonden dat allemaal goed.

Hadden ze op je school ook door dat je goed kon tekenen?
Ik heb op een idiote school gezeten. Ik kreeg les van de melkboer. Als ik voor de klas moest komen om sommetjes te maken, klapte hij het schoolbord keihard dicht als ik de tafels niet snel genoeg opzei. Aandacht of waardering voor iemand die wel kon tekenen maar geen tafels kon opzeggen was er niet. Dan was je een halve debiel die maar in de hoek moest. Ik was op school een verlegen meisje, echt doodverlegen. Dat heb ik eigenlijk pas van mijn man afgeleerd.

Was je alleen verlegen, of ook onzeker?
Ik was ook best onzeker. Na Bolder en de boot is er een kentering geweest. Ik voel me sindsdien zelfverzekerder. Ik hoef niet meer aan honderdduizend mensen te vragen of iets er echt mag zijn.

Het Gouden Penseel heeft daarbij ook geholpen. Eerst gebeurde er helemaal niks, terwijl ik altijd had gedacht dat je zou gaan zweven als je zo’n prijs zou krijgen, dat je in de zevende hemel zou zijn. ‘Ik sta evengoed nog de was te doen en te modderen met mijn tekeningen,’ zei ik tegen Ton.
Nu merk ik dat er toch wat veranderd is. Nieuwe dingen maak ik met die mooie herinnering in mijn achterhoofd. Dat is het allerprettigste gevoel. En ik ben mijn eigen werk door iets andere ogen gaan bekijken. Misschien ben ik het wel mooier gaan vinden dan voorheen; het goed gaan vinden zoals het is. Dat is het eigenlijk… Dat ik nu vaker denk: het is goed zoals het is.

4 reacties op “Boekwijzer interviewt Alice Hoogstad

  1. Pingback: Blommetjes | Boekwijzer

  2. Pingback: Kinderboekentip van de week voor mama&family: Mijn oma is een ooievaar | Boekwijzer

  3. Pingback: Winactie – het boek en twee kaartjes voor de bioscoopfilm van Het zakmes – Boekwijzer

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *