Interview Joke van Leeuwen
In de zomer van 2018 interviewde ik Joke van Leeuwen in Antwerpen voor Literatuur zonder Leeftijd. Het was een bijzonder en uitvoerig gesprek over haar werk en leven waarvan ik het resultaat hieronder graag met jullie deel. 

Wie één boek van Joke van Leeuwen heeft gelezen, zal haar werk daarna uit duizenden herkennen. Haar boeken ademen niet alleen haar stijl, ze vertellen ook veel over de persoon die zij is. De taal, de humor, het evenwicht tussen licht en zwaar, het wezenlijke, de betrokkenheid, het eigenzinnige, verlegenheid, het zit allemaal in Joke van Leeuwen, en dus ook in haar verhalen. Ze vertellen over het meisje dat zij was, over de invloed van haar opvoeding, over de ontwikkelingen die zij doormaakte, over haar kijk op de wereld. Over haar leven.

Ik wist niet hoe, wel dát

Al als kind was voor Joke van Leeuwen duidelijk welke weg zij wilde gaan. Zij zou schrijven, zij zou tekenen. Zo moest het gaan. ‘Ik wist niet hoe, wel dát. Nog voordat ik kon schrijven, leerde mijn opa me de ‘a’. Ik schreef de letter twee keer op en vroeg aan mijn moeder of ze het een spannend verhaal vond. “Ik zie twee a’s,” zei ze.” “Nee,” zei ik, “dat is het verhaal van de gevaarlijke tijger. Zo was mijn allereerste korte verhaal geboren. Het kwam uiteindelijk terecht in Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden (1987).’

De ongewoonheid van het gewone

Deze kleine anekdote verraadt hoezeer Joke van Leeuwen als kind al oog had voor de ongewoonheid van het gewone. Kudde-achtig gedrag is haar altijd vreemd geweest. ‘Op mijn zesde moest ik in een muziekklasje een instrument kiezen. Iedereen zei piano. Dan ik dus geen piano, dacht ik, en ik koos viool. Ik denk dat ik me vrij jong bewust was van veel dingen. Zo had ik al vroeg moeite met de manier waarop er naar meisjes werd gekeken. Dat je als vrouw of meisje vooral passief en dienstbaar moest zijn, dat je – als je iets goed kon – niet meer was dan braaf. Of van die voorlichtingsboekjes die je actieve vrouwelijke seksualiteit verzwegen, die de lasten beschreven en niet de lusten. Als puber noemde ik me ‘geestelijk eenzaam’, hoewel ik vrienden had. Toen ik nog jonger was schreef ik verhalen waarin meisjes avonturen beleefden die ze in de bestaande boeken nogal eens werden ontzegd. Later koos ik mijn eigen weg. Ik heb me er altijd van kunnen weerhouden iets te gaan doen omdat het zo hoorde.’

Zij is zwart

Joke van Leeuwen werd in 1952 geboren te Den Haag in een protestants gezin met zes kinderen. Vader Van Leeuwen was theoloog. ‘Maar het was absoluut niet zo benauwend als in Het boek van alle dingen van Guus Kuijer. Integendeel. Ik ben opgegroeid in een vrijzinnige, ruimdenkende, warme omgeving. Mijn vader relativeerde het geloof door zijn speelse en vrolijke benadering. Hij vertelde me eens een anekdote, het moet aan het begin van de jaren zestig zijn geweest, de apartheid was nog niet afgeschaft en de tweede Feministische Golf nog niet begonnen: “Iemand vroeg een dominee: ‘U hebt er zo hard op gestudeerd, vertelt u eens: hoe ziet God er toch uit?’ En de dominee zei: ‘Zij is zwart.”

Zo was mijn vader. Ik lijk uiterlijk veel op mijn moeder, innerlijk meer op mijn vader. Hij had net als ik verlegen trekken en tegelijkertijd was hij predikant. Als hij iets bracht, kwam het aan. Ik heb daar veel van geleerd. Als man was hij zijn tijd vooruit. Hij vond het belangrijk dat ook meisjes hun weg konden gaan.’

Gezinscultuur

Haar aangeboren eigenzinnige blik op het leven kreeg in huize Van Leeuwen alle ruimte om zich te ontplooien. ‘Er heerste een inspirerende gezinscultuur. Zo hadden we een huisorkestje waar mijn oudste broer stukjes voor componeerde. Ikzelf schreef een huiskrantje met steeds terugkerende rubrieken. We hielden zelfs een songfestival thuis. Dat zijn fijne herinneringen. Ritme, zinnen, woordgrapjes, ik werd erdoor omringd. Het artistieke in ons werd gestimuleerd. Dat er tijdens het diner werd voorgelezen uit de bijbel, zie ik achteraf als mijn dagelijkse taalbad. Er werd sowieso veel voorgelezen thuis. In de weekenden las mijn vader ons allemaal tegelijk voor. Kun je nagaan; ik ben de vierde van zes, ik scheel ruim vijf jaar met mijn oudste broer en met mijn jongste zus. Toch maakte het niet veel uit wat hij las. Het was vooral de warmte van daar allemaal bijeen zijn bij de open haard, samen luisteren naar Gideons reizen van An Rutgers van der Loeff. Mijn moeder kwam veel bij me op bed zitten, las Winnie de Poeh voor. Het was heel voedend.’

Verhuizing naar België

Op haar dertiende verhuisde Joke van Leeuwen voor het werk van haar vader naar Brussel. Ze kwam terecht in een onbekende stad, waar de dingen anders gingen dan ze gewend was. Alleen al door haar taal was ze een buitenbeentje. ‘Het leven daar was anders dan ik gewend was. Ik heb in het begin heel wat tranen gelaten. Toch is ook die tijd in positieve zin vormend voor me geweest. Het heeft mijn taalbewustzijn en taalgevoel verrijkt. En ook mijn blik op het leven. Mijn aangeboren vermogen om de dingen van de andere kant te bekijken, uit te kleden, in een ander perspectief te plaatsen, heeft zich toen sterk ontwikkeld.’

De onvanzelfsprekendheid van vanzelfsprekendheden

In Een huis met zeven kamers (1979) komt Piesie terecht in vakantiehuis ‘De Andere Lucht’. Ze draagt een staartje te veel, ze praat raar, ze is anders. ‘Wat vinden jullie van dat nieuwe meisje?’ gonst het onder de andere kinderen. Ze vinden Piesie het raarste en gekste kind dat ze ooit hebben gezien. ‘Wat de een eng vindt, is voor de ander gewoon. Die beginjaren in Brussel hebben me geleerd hoe relatief je eigen blik is. Ik werd in een hokje geplaatst op basis van mijn herkomst. Niet alleen door kinderen, ook door leerkrachten. Jij komt uit Nederland, dus jij bent eigenwijs, dus jij denkt het beter te weten. Terwijl ik zo onzeker was als wat. Dat mensen dingen voor waar aannemen zonder erbij na te denken, zie je scherp in een omgeving die voor jou juist zo anders is. Ik heb door die tijd intens beseft hoe onvanzelfsprekend vanzelfsprekendheden zijn. En ook wat een rijkdom het is als je verschillen leert kennen en begrijpen. Dat het leven niet eenduidig is, is een deel van mijn identiteit geworden, omdat ik dat zelf zo heb ervaren. Daar komt waarschijnlijk de diepe behoefte vandaan om me keer op keer te bevrijden van de vooroordelen die mensen ervan weerhouden om elkaar echt ontmoeten.’

Evenwicht

Joke van Leeuwen heeft een lichte kant, zelfspot, humor, maar er schuilt ook iets zwaars, iets sombers in haar. ‘In mijn puberteit schreef ik donkere gedichten en maakte ik serieuze schilderijen. Het was een manier voor me om met het leven om te gaan. Ik was niet boos, maar wel erg bij de wereld betrokken. Ook toen ik ging studeren aan de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen bleek het lastig om mijn weg te vinden. Ik moest stillevens maken van objecten die er al jaren stonden. Om daaraan te ontvluchten zocht ik een plekje aan het raam en schilderde het uitzicht over Antwerpen. Ik ben nog geswitcht naar de grafische afdeling, maar het bleef allemaal te rigide voor me. Het was alsof ik beter leerde tekenen, maar tegelijkertijd mijn speelsheid kwijtraakte. Die moest ik terugvinden. Er moest evenwicht ontstaan tussen het lichte en het zware in mezelf. In de kinderboeken en in cabaret vond ik mijn toon.’

Ervaring doet men op uit onervarenheid

Joke van Leeuwen ging terug naar wat ze als kind al deed: verhalen schrijven. Maar dan op een ander niveau. De manier waarop haar vader het geloof tegemoet trad, heeft overeenkomsten met de wijze waarop zij zwaardere onderwerpen haar boeken in vlecht. Haar spel met taal, de prikkelende woordgrapjes, zelfbedachte woorden, doordenkertjes en grappige namen geven het zware vleugeltjes. ‘Het tobben maakte plaats voor plezier, gewoon door te beginnen. Door te gaan schrijven en tekenen. Zo banaal was het echt. ”Ervaring doet men meestal op uit onervarenheid” is het motto dat ik aan Johan Goudsblom ontleende voor mijn roman De onervarenen (2015). Ik probeerde en ontdekte al doende.’

Een begin

De toon was gevonden, maar een uitgever vinden bleek moeilijk. Met haar verhalen reisde Joke van Leeuwen stad en land af. Ging ze vanuit Brussel met de trein naar Bussum, bleek er niemand te zijn, stond ze tien minuten later weer buiten. ‘Ik werd steeds onzekerder, op het laatst durfde ik niet eens meer naar de brievenbus. Dit had ik altijd gewild, zou het niet gaan lukken? Om de druk van de ketel te halen, ging ik geschiedenis studeren en tijdens die studie kwam ik via via terecht bij Uitgeverij Omniboek en ging het opeens lopen. Voordat ze wat wilden met mijn verhaal moest ik een – in mijn ogen – zeer slecht verhaal illustreren. Ik herinner me de recensie nog levendig. Het verhaal werd helemaal afgekraakt, maar als laatste zinnetje stond er: “De onbekende illustrator deed het beter.” Dit is een begin, dacht ik. Niet lang daarna lag De appelmoesstraat is anders (1978) in de boekhandel.’

Niet vanzelf

Toen De appelmoesstraat is anders verscheen was Joke van Leeuwen vijfentwintig. Een paar jaar eerder, een week voor haar eenentwintigste, was ze getrouwd. Samen met haar man woonde ze in een piepklein huisje in de buurt van Mechelen waar ze van alles zelf kweekten. ‘In die beginjaren deed ik er van alles naast om rond te kunnen komen. Zo had ik een kinderatelier in het Museum voor Schone Kunsten in Brussel. Niet lang trouwens. Alles moest er stilletjes en er was geen kraan op het atelier. Als die kinderen hun handen gingen wassen op de wc gingen ze op de spiegel vrolijk door met kleuren mengen. Tja, toen werd ik ontslagen. Die beginjaren waren mooi, maar het leven was eenvoudig, Ik heb de tekeningen voor Een huis met zeven kamers (1979) met handschoenen aan gemaakt omdat het zo koud was in ons huisje.’

Een ander pad

Met dat tweede boek won Joke van Leeuwen een Gouden Penseel én een Zilveren Griffel. En na het verschijnen van De metro van Magnus (1981) werd het haar duidelijk dat het tijd was om verder te kijken. ‘Omniboek was eigenlijk geen kinderboekenuitgeverij. Ook toen ik prijzen begon te winnen, deden ze daar weinig mee. Als ik van schrijven wilde leven, moest ik een ander pad kiezen. Imme Dros raadde me aan om eens met Jacques Dohmen van uitgeverij Querido te praten. Deesje (1985) is het eerste boek dat bij hen verscheen. Ik ben er nooit meer weggegaan.’

Nadenkende lichtheid

In de kinderboeken van Joke van Leeuwen lopen kinderen met verwondering door het leven. Ze kijken naar de wereld vanuit een onverwacht perspectief, al doende ontdekken ze ook de mindere kanten van het bestaan. Haar boeken staan vol grapjes, maar ze zullen nooit oppervlakkig zijn. ‘In Deesje zit het ongenoegen met de manier waarop naar meisjes wordt gekeken verpakt en ook de wijze waarop volwassenen over de hoofden van kinderen heen beslissingen kunnen nemen. Maar dat breng ik luchtig, met een hoop humor erbij. Over Iep! zei een meisje van zeven eens tegen me: “Het is een grappig boek én een droevig boek.” Dat had ze goed gezien. Ik hou ervan om wezenlijke zaken op lichte wijze toegankelijk te maken met taal. Ik noem dat “nadenkende lichtheid”, een term van Italo Calvino.

Milde humor

Die lichtheid zorgt er ook voor dat zij de mensen die in haar ogen met oogkleppen op door het leven gaan, niet veroordeelt. ‘Humor is voor mij een wezenlijke kracht, ook in conflicten. Ik ben een harmoniezoeker, en heb moeten leren dat conflict, mits het constructief is, verder kan brengen. Maar aan snelle oordelen zonder eerst vragen te stellen heb ik nog steeds een hekel. Ook in mijn boeken, zowel voor volwassenen als voor kinderen, oordeel ik niet, maar diep ik iets uit en kruip ik onder de huid van personages. In het dagelijks leven ben ik altijd wel betrokken geweest, door mee te doen met demonstraties of op andere manieren. Ik was vijfentwintig jaar plaatselijk actief voor Amnesty International, en de laatste vier jaar was ik voorzitter van PEN Vlaanderen. We kwamen onder meer op voor vervolgde auteurs en probeerden naar Vlaanderen en Brussel gevluchte auteurs in onze literaire wereld als auteur zichtbaar te maken.’

Krachtige mensjes

De boeken van Joke van Leeuwen worden bevolkt door krachtige, gevoelige, nieuwsgierige, avontuurlijke mensjes die hun eigen weg gaan in de grote wereld. Ze hebben veel gemeen, en zijn tegelijkertijd allemaal anders. Ze zijn eigenwijs als Bobbel, verlegen als Deesje, er zijn jongetjes als Magnus. ‘Mijn personages trekken eropuit, weg van het bekende. Ze bekijken en onderzoeken de wereld nieuwsgierig en vol verwondering. Het maakt ze onopgemerkt wijzer en geeft ze iets meer grip op het leven. Maar altijd blijven ze wie ze zijn, wat anderen daar ook van mogen denken. Daarin lijken ze op mij. Ik weet wie ik ben en daar heb ik vrede mee. Wat anderen vinden is minder van belang.

Een van de keren dat ik als beginnend cabaretière optrad, voelde ik dat de zenuwen die ik daarvoor had, helemaal wegebden op het podium: Ik sta hier, ik doe dit, ik heb alles in de hand, kijk maar, hoor maar, vind maar wat je ervan vindt. Die innerlijke vrijheid ben ik nooit meer kwijtgeraakt.’

Door de ogen van het kind

Door te schrijven vanuit een kind, traint Joke van Leeuwen zichzelf in een niet blasé manier van kijken. Ze omarmt de onbevangenheid van beginnende mensen, hun oorspronkelijke blik, het onaangepaste, de rijke verbeelding. ‘De volwassenen in mijn kinderboeken zijn vaak aardige stuntelaars, die onmachtig zijn het wonderlijke te zien. De kinderen zijn eerlijker en onbevangener. Ze helpen mij om vanzelfsprekendheden af te pellen. Daardoor kan en mag alles gebeuren. De metro van Magnus (1981) is ontstaan door goed naar een kind te kijken. De zoon van mijn oudste broer, inmiddels al lang volwassen, woonde een half jaar met zijn ouders in Parijs en ontdekte de metro. Machtig vond hij dat. Aan tafel zat hij te ploeteren op het Parijse stelsel… Een boek was geboren.’

Pizzabodem

In haar boeken nodigt Joke van Leeuwen volwassenen uit om opnieuw te leren kijken. Frederik, uit Maar ik ben Frederik, zei Frederik (2018) is een volwassene die een kind wordt. Pas dan ziet hij echt hoe kinderen behandeld worden en denkt hij: waarom doen jullie niet normaal? ‘Hij vraagt zich dingen af die in zijn volwassen hoofd nooit waren opgekomen. Hij realiseert zich dat hij was vergeten hoe leuk dat kan zijn. Ik kan me verbazen over volwassenen die kinderzaken afdoen als onbenullig en klein. Terwijl die fase de pizzabodem is voor de rest van ons leven. Hoe kunnen we dat zo onderschatten? Een kind is al iets. Elk moment van je leven ben je dat wat je bent. Dat verhaal heb ik ook proberen te vertellen in De wereld is krom maar mijn tanden staan recht (1995), maar dan in een beeldverhaal met luchtig, licht ironisch commentaar. Kinderen staan midden in de wereld. Ze zien van alles. Meer dan ooit.’

Waarom schrijft u niet gewóón?

Joke van Leeuwen wordt er moe van om in een hokje plaats te moeten nemen. Haar boeken zijn niet begrensd door leeftijd. ‘Te veel mensen blijven denken dat kinderliteratuur een soort onderafdeling is. Dat kun je toch moeilijk blijven beweren als deze schrijvers ook iets als de AKO Literatuurprijs kunnen ontvangen. Je hoopt dat mensen dan zeggen: oké, als je op dat niveau voor volwassenen schrijft, dan zullen je kinderboeken misschien ook heel boeiend zijn. Dat gebeurt te weinig. “Waarom schrijft u niet gewóón?” vroeg een ouder me eens. Daar moest ik wel om lachen, maar het is toch vooral erg jammer dat volwassenen niet altijd snappen dat ik op een lichtvoetige manier over zware onderwerpen schrijf.

Er is zoveel goede kinderliteratuur, en dat blijft ook zo, telkens staan er weer sterke jonge auteurs op. Het vooroordeel moet weg.’

Elitair

In de jaren tachtig maakte Joke van Leeuwen samen met schrijvers als Imme Dros en Peter van Gestel de bloeiperiode van het kinderboek mee. ‘Toen was er veel aandacht in de media en ging het om taal, om mooie, leeftijdloze verhalen, met hart en ziel geschreven.’ Maar het klimaat veranderde. Kweenie (2003) werd bijvoorbeeld niet echt opgepikt in Nederland, in tegenstelling tot Vlaanderen waar er nog steeds op woordacademies mee wordt gewerkt en Duitsland waar het in het oudejaarslijstje van een bekende krant stond. ‘Wij hebben het begin van het marktdenken meegemaakt. Kinderen zouden onze boeken opeens niet willen lezen. Het woord elitair viel vaak. Ik was al ruim twintig jaar bezig en wist heus wel dat het een onterechte kwalificatie was, maar in dat vooroordeel werden we meegezogen. Ik zag wat ik had opgebouwd aanvankelijk ineenzakken, terwijl ik juist zulke onelitaire deed, zoals kinderen in volkswijken basaal enthousiasmeren voor boeken. Er zijn jaren geweest dat ik in Nederland heel weinig te doen had.

Ach, hoe de tijdgeest ook is, ik ga toch wel door. Maar jammer is het wel, als er zo’n sfeer ontstaat.’

Tegenbeweging

Joke van Leeuwen denkt niet dat het al voorbij is. Er is nog veel te winnen. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig stonden Guus Kuijer en ik nog weleens op de lijst van de kinderjury. En wij zijn niet anders gaan schrijven. Het is ook niet zo dat het aanbod minder gevarieerd is dan vroeger. Er is wel een hypergevoeligheid als het op trends aankomt, en dat kun je kinderen ook helemaal niet kwalijk nemen. Ik geloof dat je jonge mensen serieus neemt als je hen helpt om een gemêleerder aanbod te ontdekken, hen boeken aanreikt. In Vlaanderen gebeurt dat door de manier waarop de Kinderjury is georganiseerd, in Nederland is de Kinderjury meer een populariteitspoll.

Maar, het is heus niet allemaal negatief. Kijk maar naar de redactie van Querido Kinderboeken, die samen met al die schrijvers hun eigen weg is gegaan. Zij durfden te vechten voor mooie boeken. Ik ben zo gelukkig dat alles weer samen is bij Singel Uitgeverijen.’

Taal

Mos, de vader van Bobbel is een zwijgzame man van weinig woorden. Hij kent er veel, maar de meeste gebruikt hij niet. ‘Ook ik ben geen extraverte babbelaar. Als puber zei ik pas wat als ik dacht dat ik iets belangrijks te zeggen had. Ik heb moeten leren dat je je mond – wil je je handhaven in de wereld – wel iets vaker open moet doen. Mijn cabaretprogramma’s hebben me daarbij erg geholpen. De teksten kwamen er op het podium goed uit. Door die ervaringen gedroeg ik me extraverter. Al ben ik nog steeds niet zo goed in babbeltjes, en al helemaal niet in roddelen. En ik geloof ook niet in hoe dikker het boek hoe beter. Als je je in drie zinnen precies kunt uitdrukken, waarom dan een hele pagina gebruiken? Ik voel me goed bij een pregnante manier van uitdrukken, in heldere taal. Dat is mijn stijl.

Tekeningen

De teksten in de boeken van Joke van Leeuwen worden haast altijd voorzien van haar eigen associatieve illustraties. Zij verbeelden een gedachtesprong, een droom, zij verhelderen, of versterken de tekst. ‘Ik heb vaak gemerkt dat kinderen die moeite hebben met lezen, steun kunnen vinden bij de tekeningen. Alsof ze eerst door het bos van letters gaan, dan even uitrusten op het bankje van de tekeningen om er daarna weer vol moed in te springen. Die techniek zie je vooral terug in mijn eerste boeken, zoals Een huis met zeven kamers en De metro van Magnus.

In mijn op een na laatste kinderboek Toen ik geef ik kinderen rust door getypte tekst, tekening en handgeschreven tekst luchtig op de pagina’s te plaatsen, op mijn Wacom-tablet. Dat boek is helemaal op de computer gemaakt. Net als mijn beeldverhaal Ergens (2016), een vorm die nieuw voor me was.

Wezenlijk

De boeken van Joke van Leeuwen moeten meer brengen dan amusement. Als zij schrijft moet het – ook voor haarzelf – wezenlijk zijn. Haar blik op de wereld, de suggesties die ze de lezer doet, verweeft ze zo genuanceerd in het verhaal dat je het ongemerkt meeneemt. ‘Ik heb een terugkerende behoefte, noem het gerust noodzaak, om tot de kern te gaan. Dat wil niet zeggen dat je niet kan lachen in mijn verhalen, maar wel dat je niet doet alsof het allemaal niet uitmaakt. Ik wil mooie verhalen schrijven die uit urgentie ontstaan en die écht iets kunnen betekenen.

Daarom ga ik pas aan de slag als ik de drang voel om een verhaal te maken of om iets te tekenen. Soms word ik ermee wakker, zoals bij Bobbel. Soms zie ik een kind wat doen, zoals bij Magnus. En soms kan het best een tijd duren voor ik de vorm vind die geschikt is om het verhaal te vertellen. Dat overkwam me bij Toen mijn vader een struik werd (2010). Mijn grootouders, ouders en ikzelf hebben allemaal wel met vluchtelingen te maken gehad, onder meer door ze tijdelijk in huis te nemen. Ik heb lang gezocht naar een manier waarop ik die geschiedenissen in een boek kon vangen en ik onder de verbeelding het verhaal van hoe vluchten gaat kon laten huizen.’

Sommige dingen gaan voorbij taal

Het boek waarin Van Leeuwen het dichtst bij de werkelijkheid is gebleven is waarschijnlijk Bezoekjaren (1998). Via haar werk voor Amnesty International ontwikkelde zich een zeer persoonlijke, levendige correspondentie met een jongen die in een Marokkaanse gevangenis verbleef. ‘Soms ontving ik brieven van wel twintig kantjes lang. Zijn dappere, stevige moeder smokkelde de brieven onder haar borsten naar buiten. Toen hij vrij kwam werd ik uitgenodigd in Marokko. Ik heb Bezoekjaren echt voor hen geschreven, omdat zij zich daartoe niet in staat voelden. Het vertelt het verhaal vanuit Zima, het zusje van Amrar. Ik kon het niet vanuit hemzelf schrijven. Ik heb niet acht jaar in de gevangenis gezeten. Ik kan me in veel inbeelden, maar de dingen die hij heeft meegemaakt gaan voorbij de taal.

Ik heb wel geprobeerd om taal te gebruiken om te laten zien hoe zwaar het was. Op een bepaald moment in het boek besluiten de ouders van Amrar naar een waarzegger te gaan. Ze hebben er nooit wat mee gehad, maar in dit geval willen ze alles proberen. Bijna onverstaanbaar vertelt de vrouw wat ze in het ei kan zien: ‘Dat hij. Dat hij ondersteboven. Dat ze hem. En heel hard.’

Hoop

De boeken gaan haar allemaal na aan het hart. Maar Iep! (1996) heeft een bijzondere plek omdat het gaat over loslaten. ‘In de jaren negentig heb ik dat aan den lijve ondervonden. Ik ben er trots op dat ik in dit boek iets moois heb kunnen maken van dingen die niet leuk zijn.

Je weet nu eenmaal niet hoe dingen waren gegaan als ze anders waren gegaan dan ze gingen (ER: uit Toen ik (2017)). Het maken van keuzes heeft grote consequenties. Als later blijkt dat het leven niet altijd is gelopen zoals je dacht dat het zou gaan, kun je ook proberen om daarin te berusten. Mensen die in de grootste toestanden zitten kunnen nog hopen. En veranderen. Dat is een grote kracht.

Vertrouwen

Waar ze zich vroeger nog wel eens afvroeg of het verhaal wel weer zou komen, heeft ze nu het vertrouwen dat het goed komt. ‘Ik kan beginnen zonder te weten waar ik uitkom, omdat ik weet dat ik verrast word als ik me goed concentreer. Ik heb het altijd zo gedaan, en het wordt eigenlijk alleen maar beter.

Het is niet zo dat ik me nooit richt. Ik denk wel: ik zou nu een roman willen maken, of een bepaald soort kinderboek. Dan komt er een gedachte en als die niet meteen weer wegvliegt, dan is dat een begin van meer. Ik zet eerst de boel open. Het moet gaan stromen. Hoe kun je nu ergens mee ophouden als je nog niet eens echt bent begonnen.’

Zo werkt dat

In België is Joke van Leeuwen vanaf dit jaar officieel met pensioen. Maar daar wil ze niks van weten. ‘Ik leer nog steeds, ook het oud worden is iets nieuws. De gedrevenheid die ik als klein meisje had om dingen te maken, is nooit weggegaan. Ik kan me niet voorstellen hoe mijn leven zou zijn als die weg zou vallen. En dus ga ik gewoon door. Bij elk nieuw boek is alles weer leeg. Mag het weer beginnen. Zo werkt dat. En zo kan het nog heel lang doorgaan.

… want ‘de wereld is een bol en een bol heeft geen begin en geen eind. Hoe kan ze weten wanneer het eind gekomen is?’

 

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *