BOEKWIJZER INTERVIEWT JOUKJE AKVELD

Joukje Akveld | boekwijzer

Ik wil hier niet zijn, ik wil terug, dacht Joukje Akveld toen ze begin 2016 de haven van Rotterdam binnenvoer. Vier maanden reisde ze door Zuid-Afrika. Ze bezocht drieëntwintig opvangplekken en zeventien wildparken. Het boek Wij waren hier eerst was het indrukwekkende resultaat. ‘Als de mens jouw favoriete diersoort is, is dit geen boek voor jou.’ schrijft ze in het voorwoord. Zij waren er eerst en daarom gaat Wij waren hier eerst over hen: de wilde dieren van Zuid-Afrika.
Het contrast tussen Nederland en Afrika is groot voor de schrijfster. Ze verlangt terug naar de kleuren, de weidsheid en de warmte van het Afrikaanse land. En dus gaat ze weer, over iets meer dan een maand. Dit keer naar de berggorilla’s in Uganda. 

Geen landing op Schiphol, maar aanmeren in de haven van Rotterdam – dat markeerde jouw terugkomst uit Zuid-Afrika, nu bijna twee jaar geleden. Per vrachtschip reisde je vijfentwintig dagen heen, tweeëntwintig dagen terug. Vertel!
Ik heb vliegangst. Ooit beleefde ik een vlucht met veel turbulentie. De ‘fasten your seatbelt’-lampjes bleven maar aan en uit te springen. Terwijl ik zeker wist dat we zouden neerstorten, lag de rest van mijn familie vredig te slapen. Ik ben niet gelovig, maar in dat vliegtuig heb ik een pact gesloten met God: beste God, ik zal nooit meer in een vliegtuig stappen, als wij straks maar veilig landen. Desnoods is mijn bagage kwijt, je mag al mijn jurkjes hebben. We landden op Schiphol en mijn bagage was er niet. Echt. Bleef twee weken zoek. Daarna ben ik nooit meer in een vliegtuig gestapt.

joukje boot | boekwijzerEn een boot is niet eng?
Jawel, ook. Veertien jaar geleden reisde ik voor het eerst per containerschip naar Afrika. De zee hield zich koest, maar de laatste keer … Golven van vier-en-een-halve meter in de Golf van Biskaje. Dat voel je hoor. Sommige Filipijnse crewleden hingen brakend over de reling. Overdag kon ik het wel aan, maar ’s nachts in het donker kraakte het hele schip en lag ik te rollen in mijn bed. Op dat moment kon ik alleen maar aan de Titanic denken, of aan Op hoop van zegen. Ik ben naar de brug gegaan waar twee officieren in het donker volkomen stoïcijns naar buiten stonden te staren. ‘Everything under control?’ vroeg ik nogal paniekerig. ‘Yes yes, is normal here.’ Toen ben ik maar weer teruggegaan naar m’n hut.
Ik kan me ook niet permitteren om níét op dat schip te durven. Het is mijn enige manier om in Zuid-Afrika te komen. En buiten die golven en the high risk pirate aerea bij de Golf van Guinee is het ook heel fijn op zo’n boot. Je dobbert kalmpjes naar de andere kant van de wereld. Dertig kilometer per uur, harder gaat het niet. Aan boord is geen internet, alleen twee keer per dag een mailverbinding via de satelliet. Alle dagen zijn hetzelfde. Onderweg doe je maar twee havens aan. Er zijn weken dat je geen land ziet, alleen maar zee. Eigenlijk check je heel geleidelijk uit van het normale leven. Ik heb onderweg veel geslapen, kwam langzaam echt tot rust. Het is niet zo dat het dek volstaat met strandstoelen, eerder met ehm… containers. Bij mooi weer klom ik ergens op het benedendek een laddertje op en ging met m’n handdoek op een ijzeren rand liggen –  uit de wind, in de zon. De Filipino’s dachten dat ik niet goed bij m’n hoofd was.

Was de reis niet eenzaam?
Veertien jaar geleden bestond de bemanning deels uit Engelse officieren, deels uit een Filipijnse crew. Elke nationaliteit had z’n eigen bar, er was een zwembadje aan boord en de koelkast in je hut werd gevuld met waar je maar om vroeg. ’s Avonds zat ik bij die officieren aan de bar, overdag lag ik bij het zwembad. Die laatste keer was er niets. Geen zwembad, geen drank, alleen een nogal stomme kapitein en vijfentwintig Filipijnen. De meeste mensen begrijpen het niet: drie weken op zo’n schip, in je eentje. Maar ik denk: juist in m’n eentje. Ieder ander die mee zou gaan, zou binnen twee dagen ongelukkig zijn. Waar ik dan weer ongelukkig van zou worden. Nu zijn er alleen die bemanningsleden en één of twee andere passagiers – bejaarden die het net als ik niet zonde van hun tijd en geld vinden om twintig dagen over de oceaan de drijven.

Veertien jaar, dat lijkt een leven geleden …
Dat is het ook. In die tijd werkte ik nog bij Lemniscaat. Die baan was mijn alles. Ik werkte veel over, ook in het weekend. Van die gespaarde overuren kon ik drie-en-een-halve maand betaald verlof opnemen. Toen ben ik naar Zuid-Afrika vertrokken om wilde dieren te zien.
Er is sindsdien veel veranderd. Ik ben zelf gaan schrijven, journalist geworden, niet langer in loondienst. Wat bleef was de wens om naar Zuid-Afrika te gaan. In 2015 had ik de moed verzameld – ook híérvoor was ik freelancer geworden: om niet vast te zitten in patronen, om m’n eigen pad te gaan. Met de mensen van Gottmer ben ik gaan praten over wat voor boek ik over mijn reis kon maken. We kwamen uit bij het human-wildlife conflict: de botsing tussen mens en dier. Dat werd uiteindelijk Wij waren hier eerst.

Vond je het alleen reizen niet te risicovol?
Dat was een punt waar ik veel over heb nagedacht. Ik kende ook de verhalen over het geweld in Zuid-Afrika, wist niet of, en hoe de situatie sinds mijn laatste keer daar veranderd was. Ik heb contact gezocht met een Nederlandse journalist die al negen jaar als correspondent in Johannesburg woonde en heb haar gevraagd of het land in die periode onveiliger was geworden. Haar antwoord was zo geruststellend dat ik besloot te gaan. Misschien heb ik geluk gehad, maar ik heb me al die maanden nooit onveilig gevoeld.

Hoe heb je je voorbereid op de reis?
Dat was een baan op zich. Ik besloot een periode vrijwilligerswerk te gaan doen. Mocht de eenzaamheid me aanvliegen, dan was ik in elk geval een tijdje onder de mensen. Wist je dat vrijwilligerswerk in Zuid-Afrika echt een economisch model is? De regering ondersteunt niks, het geld voor projecten waar met bedreigde, gewonde of verweesde dieren wordt gewerkt moet komen van rijke westerlingen: betaal ons, dan mag je meelopen met ons project. Ik moest kritisch filteren uit een enorm aanbod. Op een gegeven moment had ik bijna geboekt via een site die werkelijk alles aanbood: werken met apen, met pinguïns, in wildparken … Net op dat moment verscheen in de Volkskrant een artikel over vrijwilligerswerk in Afrika. Weeshuizen waar kinderen overdag spelen dat ze wees zijn, dat soort praktijken. Ik ben er opnieuw ingedoken, heb mijn research verdiept. Uiteindelijk kwam ik uit bij een andere organisatie waar ik een maand vrijwilligerswerk boekte.

Het was de eerste maand van je reis. Hoe was dat?
Samen met drie andere vrijwilligers zat ik de eerste twee weken in een wildpark in KwaZulu Natal. Luipaarden monitoren, dat was onze taak. Door het park stonden op strategische plekken camera’s opgesteld die reageren op beweging. 95 % van die foto’s toonden auto’s en andere beesten, maar soms zag je ook een luipaard. Aan de hand van het rozettenpatroon bepalen ze welk dier het is, zo worden de exemplaren in het park geteld. De organisatie die het project leidt, wil op die manier adviseren bij het verstrekken van jachtvergunningen. Zijn er een jaar minder luipaarden dan is het advies: geen vergunningen. Die drie andere vrijwilligers waren leuk, maar de vrouw die ons begeleidde vond ik vervelend, een persoonlijke mismatch. Er mocht ook van alles niet en daar bleek ik niet goed tegen te kunnen. Ik was niet in m’n eentje 12.000 km de oceaan overgestoken om te horen dat ik niet een halfuur alleen in het huisje mocht zijn. Daar ben ik te eigenwijs voor. Na die twee weken was datzelfde huisje dus te klein en de resterende tijd die ik nog bij een ander project zou spenderen te lang. Ik heb me afgemeld, heb een auto gehuurd en ben via Swaziland naar het Krugerpark gegaan. Op mijn verjaardag reed ik om zes uur ’s ochtends door de poort. Om half negen stond ik voor een roedel leeuwen en dacht: het is goed zo.

Joukje met neushoorns | boekwijzerJe boek vertelt het verhaal van wilde dieren die in de problemen zijn én dat van hun redders.
De redders komen in twee smaken. Je hebt de optimisten die zeggen: het is nog niet te laat. Als we de kinderen van nu duidelijk kunnen maken dat ze zorgvuldig met de natuur en de dieren moeten omgaan, hebben ze nog een kans. Én er zijn mensen die ontzettend cynisch zijn. Zij zijn geweldig voor hun beesten, maar geloven dat we het point of no return voorbij zijn. Een man vertelde me: ‘Ik zorg voor deze leeuwen omdat ze een slecht leven hebben gehad. Bij sommige zijn hun klauwen uitgetrokken, andere zijn blind geworden. Nu zijn ze hier, bij mij hoeven ze niks. Voor hen is het goed zo, maar ik heb geen illusie over het lot van de leeuwen in Zuid-Afrika.’
Op een andere plek hield een man een monoloog waarom de wereld verdoemd was. Alles en iedereen was slecht, ik eigenlijk ook. Hij had een punt, maar ik was daar om een kinderboek te schrijven. Met zoveel negativiteit wilde ik de lezer niet het bos insturen. De man heeft het boek niet gehaald.

De vele tekeningen en foto’s in het boek dragen bij aan het positieve gevoel.Piet Grobler | boekwijzer
Het wordt wel een dik boek, zei ik tijdens het schrijven tegen Gottmer. Ze vonden het gelukkig niet erg. Mijn hoofdstukken werden behoorlijk lang, maar beeld was onontbeerlijk om het allemaal behapbaar te houden. Piet Grobler maakte prachtige illustraties, als Zuid-Afrikaan draagt hij iets authentieks Afrikaans bij wat ik als buitenstaander niet kon. Met zijn tongue-in-cheek-stijl is hij voor mij de Sieb Posthuma van Zuid-Afrika.
Ik vond ook dat je kinderen na al die heftige verhalen af en toe moest belonen met een mooie foto. Daarom begint elk hoofdstuk met een portret van het dier zoals het bedoeld is: vrij, vol in het leven. De foto’s zijn voor een belangrijk deel van Justin Fox, die ik tijdens mijn reis heb leren kennen. Maar ook met de foto’s was het soms zoeken, hoor. Ik wilde de waarheid niet verdoezelen, maar sommige beelden waren zo heftig. Die bloedende neushoorn bij wie net de hoorn door stropers is afgehakt, daar heb ik het met mijn redacteur wel over gehad. Het verhaal van de neushoorns was naast dat van de leeuwen sowieso het moeilijkst om te schrijven. Afrikanen die erover vertellen gebruiken oorlogsjargon. Het ís ook oorlog, er vallen slachtoffers aan beide kanten: zowel bij de stropers als de anti-stroopteams. Voor de neushoorns zelf is het een strijd op leven en dood. De enkele dieren die een aanslag overleven zijn voorgoed getraumatiseerd.

Ondanks de verschrikkingen is het je gelukt humor in het boek te brengen. Was dat lastig?
Ik had er geen moeite mee de Europeanen er af en toe flink van langs te geven. Voor zij naar Afrika kwamen werd er wel gejaagd, maar dat was voor eten in de pot of om de koning te eren – en altijd met respect voor de natuur. Een enkel dier werd met uitsterven bedreigd, maar over het randje werden ze pas geduwd met de komst van de kolonisten. Die jaagden om te jagen, vonden het lollig tachtig olifanten op een dag te doden. In de Kaap zaten ooit leeuwen, die hebben Europeanen in vijftig jaar tijd weggevaagd. Dat Christelijke geloof van ons dat zegt dat wij mensen boven de natuur staan en maar onze goddelijke gang mogen gaan, dat is toch eigenlijk krankzinnig?
Ik had er stiekem ook lol in om af en toe te beschrijven hoe mensen worden gedood in de bush. Onoplettende toeristen, nalatige Afrikanen. Of die jongens die in wildparken patrouilleren om neushoorns te beschermen. Dat laatste is slecht betaald werk. En saai, heel saai. Je snapt dat die jongens op een gegeven moment op hun mobieltjes gaan zitten kijken. Maar hun werkvloer is wél de bush. Dat loopt dus soms fout af als er een leeuw in de buurt is. Zulke verhalen tonen dat werken in de bush geen kinderspel is.

De verhalen hebben vaak die twee kanten: ze zijn mooi en verschrikkelijk tegelijk. Zoals de historie van de bavianendame.
Dat vond ik zo’n onvoorstelbaar verhaal. Moet je je voorstellen: Je woont in Duitsland, volgt je man naar Zuid-Afrika, krijgt samen met hem een kind en dan slaat het noodlot toe: man en kind storten met een vliegtuigje neer in de bush en komen om. Daar zit je dan in dat land dat niet van jou is, wat moet je doen? Je vlucht, gaat op reis en onderweg vind je een baviaantje dat je zo zielig vindt dat je het meeneemt. Dat uit de zorg voor dat ene aapje dan een hele bavianenopvang ontstaat. En dat je uiteindelijk, jaren later, met die allereerste aap omkomt tijdens een brand in je eigen opvang. Dat is inderdaad verschrikkelijk en mooi tegelijk.

Mooi en verschrikkelijk, slecht en toch begrijpelijk. Er zitten veel duivelse dilemma’s in het boek.
Dingen zijn zelden eenduidig. Neem die oorlog om de neushoornhoorn. Die hangt nauw samen met de armoede in het land. Wie zijn die jongens die de neushoorns doodschieten? Zwarte jongens. Maar wel zo arm dat ze niet weten of ze morgen te eten hebben. Ik sprak een blanke baas van een anti-stroopteam. Hij vertelde dat het met enige regelmaat voorkomt dat een van zijn jongens zich laat omkopen door stropers om te vertellen waar de neushoorns zijn. Voor zo’n tip krijgt die jongen in één keer een jaarsalaris. ‘Ik snap het wel,’ zei die blanke baas. ‘Als ik geen geld had, zou voor mij ook geen neushoorn veilig zijn.’ Dat vond ik heel eerlijk. De good guys hebben vaak de mazzel dat ze financieel aan de goede kant staan.
Zo zijn er ontelbare dilemma’s, óók en zelfs de trophy hunting. Daar kun je toch niet voor zijn, zou je denken. Maar in Kenia stortte de leeuwenpopulatie in toen trophy hunting in de ban werd gedaan. Er was geen reden meer om de dieren te beschermen omdat ze geen economische waarde meer hadden. Het is zo complex …

… maar je verhalen helpen ons om een genuanceerder beeld te vormen. En om misverstanden de wereld uit te helpen. Neem nou het slangenhoofdstuk!
Dat was echt een openbaring. Die beesten hebben zo’n slechte reputatie. Maar sinds ik bij slangenman Donald ben geweest, ben ik lang niet meer zo bang voor ze. Donald vertelde dat in Zuid-Afrika meer mensen sterven door een mensenbeet dan door een slangenbeet. Toen ik dat opschreef, geloofde aanvankelijk niemand me. Na de zoveelste ‘weet je het wel zeker?’ ben ik het opnieuw gaan controleren – maar het is dus écht zo. Donald moest voor zijn reptielenopvang een peperdure verzekering afsluiten omdat hij met slangen werkt. Die kon hij niet betalen, bovendien vond hij het grote onzin. ‘Slangen zijn helemaal niet zo gevaarlijk als iedereen denkt, ga het maar uitzoeken,’ zei hij tegen de verzekeringsmaatschappij. Dat deden ze en toen bleek dus dat er in zijn land inderdaad meer mensen sterven aan een mensenbeet dan aan een slangenbeet.
Donald was sowieso geweldig. Ik had hem vooraf verteld dat ik hem wilde spreken voor een kinderboek. Toen ik hem ontmoette zei hij: ‘Ik heb alvast voor je bedacht hoe jij je verhaal kunt schrijven. We maken er een verkiezing van: wat is de verschrikkelijkste slang van Zuid-Afrika?’ Eh, dat bepaal ik volgens mij zelf wel, dacht ik nog. Maar uiteindelijk is dat precies wat ik heb gedaan.

Als je één dier mag kiezen, dan is het…
… de luipaard. Misschien dat ik iets herken in zijn behoefte aan ruimte, aan alleen zijn. Luipaard hebben niemand nodig, ze leven solitair. Het zijn zulke mysterieuze dieren. Je ziet ze niet, je hoort ze niet, hoewel ze vaak vlak bij de mensenwereld leven. Van de Big Five is de luipaard het moeilijkst te zien. Ik had geluk en zag er tijdens mijn vrijwilligerswerk vier. Drie keer kort en ver weg, tot die laatste dag. Het was laat in de middag. We zaten in de achterbak van onze safariauto en daar zat ze opeens, naast de weg. We hebben minutenlang naar haar kunnen kijken. Een van de vrijwilligers begon te huilen, zo geraakt was ze.

Daarnaast heb ik ook veel met walvissen. Het heeft zoiets bizars dat die enorme beesten daar gewoon maar zwemmen, zonder dat je ze ziet. Op een dag zat ik in m’n eentje op de voorplecht van het vrachtschip en zag iets bewegen in de verte. Een walvis? Het moment was zo snel voorbij en er was niemand om het aan te vragen. Maar het kón, misschien had ik zojuist wel een walvis gezien.

Je weet niet wat je niet ziet?
Precies, dat is het – en dat heeft iets magisch. Nog één voorbeeld. Op een vroege ochtend reed ik door Addo Elephant Park. Ik was naar een afgelegen gebied gegaan en was die dag de eerste die dat ene zandpad insloeg. Ineens liep daar een grote kat, een caracal. Gewoon langs de weg. Er zijn mensen die twintig jaar in de bush werken en er nooit een zien. De caracal liep een tijdje met me mee tot hij achter een bosje verdween. Ik dacht: alle mensen die hier straks langsrijden hebben geen idee dat daar achter die struiken een caracal loopt.
Dat is de magie die ik in het boek heb proberen te beschrijven: misschien kom je een bijzonder dier tegen, misschien niet. Je hebt er geen recht op. Eigenlijk ben ik natuurlijk ook een van die toeristen die liever de Big Five wil zien dan een impala. Alles wat zeldzaam is, is bijzonder. Maar toch, je moet niet vergeten om die magie te omarmen.

Kinderen zullen dat vast eerder doen dan volwassenen …
Het fijne aan kinderen is dat ze, als het over onrecht bij dieren gaat, achter je staan. Het zijn bondgenoten. Volwassenen zijn cynischer: de wereld staat in brand en jij zeurt over neushoorns. Kinderen hebben dat niet. Ik heb lang gedacht over de manier waarop ik mijn verhaal moest vertellen. Hoe moralistisch kon ik zijn? Een boodschap, dat is toch eigenlijk not done in kinderboeken. Tot ik dacht aan Dieren eten van Jonathan Safran Foer en Dit kan niet waar zijn van Joris Luyendijk. Non-fictie waarin de auteurs hun morele verontwaardiging over de bio-industrie en de bankenwereld onverbloemd tonen. Toen besloot ik dat ik in mijn eigen boek ook niet neutraal hoefde te zijn. Dat ik ondubbelzinnig de kant van de dieren kon kiezen.

En nu … ga je terug!
Ik heb een fantastisch, wild, tijdrovend plan bedacht: ik ga naar de berggorilla’s in Uganda. Dat is zo’n zesduizend kilometer van Kaapstad vandaan en dat ga ik allemaal rijden, want ik vlieg natuurlijk niet. Dit keer ga ik een jaar weg, dus moest er nog meer geregeld worden. Wat doe ik met mijn huis? Met mijn katten? Hoe red ik het financieel? Inmiddels is alles rond, mede dankzij Gottmer met wie de gesprekken altijd over mogelijkheden gaan, nooit over beperkingen. Ik ben me aan het inlezen, onderzoek mijn route: is het politiek safe, is het oké voor vrouwen, hoe is de infrastructuur? In januari vertrekt mijn schip. Ik kan niet wachten. Alle verhalen die ik op dit moment wil vertellen liggen dáár – er is niets wat me nog hier houdt.

ER IS MEER:

Hier kun je nog veel meer meer lezen over Wij waren hier eerst?

Of bekijk hieronder alvast het geweldige filmpje dat Scherp Filmproducties speciaal voor jullie maakte over het boek:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *